top of page
  • Foto van schrijverPaul Bröker

De Zeven Slapers en de verrijzenis van lichaam en ziel; of om eens een keer goed uit te slapen!


Zeven Slapers, Russische icoon, 19de eeuw


De Legenda aurea

In de jaren ’70 van de afgelopen eeuw studeerde ik kunstgeschiedenis. Met een bepaalde regelmaat vertelden docenten dat het er op leek dat zij een revival doormaakten van de Middeleeuwen! Zij constateerden onder studenten namelijk een toenemende belangstelling voor die cultuurperiode. Het viel hen op dat wij, veel vaker dan zij voordien hadden meegemaakt, kozen voor onderwerpen die de Middeleeuwen betroffen.

Achteraf bezien was dat wel verklaarbaar. Er verschenen in die tijd betaalbare Engelstalige uitgaven van een aantal van die prachtige, maar, kort daarvoor niet meer verkrijgbare boeken van de Franse kunsthistoricus Émile Mâle (1862-1954). Bovendien schreef de Nederlandse kunsthistoricus Frits van der Meer (1904-1994) in die tijd een aantal van zijn schitterende boeken en er verschenen heruitgaven van zijn oudere werk. Er werd een nieuwe uitgave verzorgd van de Herfsttij der Middeleeuwen en het Davidfonds maakte een begin met de uitgaven van prachtige monografieën van de belangrijkste Vlaamse primitieven. Enfin te veel gemakkelijk toegankelijke en fraaie boeken om op te noemen. De Nederlandse literatuurcriticus Kees Fens (1929-2008) schreef zijn artikelen op maandagochtend in de Volkskrant … waarom zijn die vaak geniale stukjes nooit gebundeld uitgegeven?? Hoe dan ook: net als veel medestudenten kocht ik die boeken en verslond ze! De roman De naam van de roos sloot naadloos aan bij die steeds groter wordende belangstelling voor de Middeleeuwen en droeg bij aan een ware hausse van historische romans en detective-achtige boeken die in de Middeleeuwen speelden.

Gedurende mijn studie en nog lang daarna was er wel een probleem! De hierboven genoemde boeken, en nog zoveel meer gaan voor het allergrootste deel over religie en religieuze kunst! Een belangrijk boek als de Legenda aurea van Jacobus de Voragine was echter niet gemakkelijk toegankelijk!

Pagina uit een geïllustreerde Franstalige uitgave van de Legenda aurea,

1480-90, Bibliothèque National, Parijs, ms. 245, fol. 84


De verhalen bij de drie illustraties waren mij vóórdat ik ging studeren onbekend: de Boom van Jesse, de geboorte van Maria en de Heilige Maagschap


De bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut Utrecht had wel een aantal Frans- en Italiaanstalige exemplaren, maar die mochten alleen in de studiezaal worden ingezien! Ze waren vaak bezet en werden niet uitgeleend! Ik mag mij gelukkig prijzen dat ik tijdens een excursie naar Keulen een Duitstalige versie van het boek op de kop heb weten te tikken. Het zal u niet zijn ontgaan dat ik er in veel artikelen op deze blog gebruik van heb gemaakt. Mijn houterige vertalingen daaruit zullen u ook vast wel zijn opgevallen.

Tijdens mijn studie werd er geregeld gesproken over een op handen zijnde Nederlandse vertaling van het magnum opus van Jacobus de Voragine. Daar sprak blijkbaar meer hoop dan werkelijkheidszin uit! Die vertaling bleef maar uit.

Omslag: Jacobus de Voragine, Legenda aurea, Levens van de heiligen, vertaald uit het Latijn en ingeleid door Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink

Afgelopen week kreeg ik een appje van Liesbeth Smulders met de foto van de omslag van een boek dat vergezeld ging van de vraag of ik dit boek had! Nee dus! Ik ging de volgende dag direct naar de boekhandel, las hier en daar een stukje en bladerde het door. Enthousiast besloot ik het boek aan te schaffen. Thuisgekomen heb ik het natuurlijk veel uitgebreider bekeken. Het bleek om een lijvig boekwerk te gaan (1031 pagina’s) met een schitterende en vlot leesbare integrale vertaling, een uitvoerige inleiding, ruim geïllustreerd én schappelijk geprijsd!

Hoewel het slechts op één zoekactie is gebaseerd, vrees ik dat het namenregister achterin beperkt is. Ik zocht op ‘Zeven Slapers’ maar kon het niet vinden! Na lang zoeken bleek dat ik op zijn minst een van de namen van die Zeven Slapers moest weten! Gelukkig kende ik een aantal van hun namen en ik zocht op ‘Maximinianus’ en jawel! Ik vond: ‘Maximinianus (een van de Zeven Slapers) p. 557-558, 560’. Een heel hoofdstuk gewijd aan de Zeven Slapers. Pagina 559 niet? Jawel!, maar op die pagina wordt Maximinianus niet genoemd. Ondanks zo’n enkel minpuntje is het boek een aanrader!

Ik meen dat ik het boek nu wel voldoende heb gepromoot om verder ongegeneerd aanhalingen eruit in mijn artikelen op deze blog te mogen opnemen …


De historische achtergrond van het verhaal over de Zeven Slapers

In het verhaal van Jacobus de Voragine wordt duidelijk dat het verhaal van de Zeven Slapers zich afspeelt tegen een historische achtergrond: de regeringsperiode van keizer Decius (regeerperiode: 249-251).

In zijn pogingen om het verval van het Romeinse rijk een halt toe te roepen voerde de keizer vergaande hervormingen door en werd er een zondebok aangewezen: het Christendom werd als een subversieve organisatie aangemerkt. Op zijn initiatief werd er een aanvang gemaakt met de eerste systematische en van staatswege consequent doorgevoerde Christenvervolgingen. In de Legenda aurea is keizer Decius de boosdoener in het verhaal over de Zeven Slapers en in verschillende andere legenden waarin heiligen het zwaar te verduren hebben.

Een tweede tijdsaanduiding waarin het verhaal van de Zeven Slapers zich afpeelt is de regeringsperiode van de christelijke keizer Theodosius II van Byzantium, keizer van het Oost-Romeinse Rijk: 402-450 (tot 414 onder regentschap van zijn zus en van Anthemius).

De keizer begreep dat het voor de samenhang in zijn rijk van groot belang was dat er eenheid in rechtspraak én eenheid in godsdienst zou zijn.

De invoering van de Codex Theodosianus was een grootse poging om de wetten in het rijk op elkaar af te stemmen. In 437 werd de codex doorgevoerd in zowel het oostelijke als het westelijke deel van het Romeinse rijk.

Het is van belang dat wij ons realiseren dat er indertijd binnen het Romeinse Rijk verschillende Christelijke stromingen waren. Daar komt bij dat veel heidense groeperingen zich nog krachtig manifesteerden. In een poging de godsdiensteenheid in zijn rijk te vergroten riep de keizer in 431 het oecumenische Concilie van Efeze bijeen.


De bronnen van Jacobus de Voragine

Jacobus de Voragine heeft de verhalen niet zelf bedacht. De Legenda aurea is een compilatie verhalen waarbij vele vroegchristelijke en middeleeuwse bronnen zijn gebruikt. Geregeld noemt hij schrijvers van boeken die hij blijkbaar heeft geraadpleegd. Daaruit blijkt dat hij niet altijd de oudst bekende bronnen gebruikte! Met betrekking tot de legende van de Zeven Slapers blijven wij echter volledig in het ongewisse over de bron.

Het verhaal over de Zeven Slapers was in ieder geval al bekend bij Gregorius van Tours (538-594), Gallo-Romeinse bisschop van Tours. Hij neemt het op in zijn laat 6de-eeuwse verzameling wonderen, De gloria martyrum (Glorie van de Martelaren) en in zijn Liber vitae patrum (Boek met heiligenlevens). Deze werken lijken mij de meest waarschijnlijke bron die Jacobus de Voragine voor het verhaal over de Zeven Slapers heeft gebruikt. Gregorius beweert in zijn verhaal over de Zeven Slapers het te hebben gekregen van "een zekere Syrische tolk" (Syro quidam interpretante). Een Syrische bron dus! Het Christendom kent in Syrië al een lange traditie. De verschillende Syrische kerken beschouwen de stichting van een christelijke gemeente in Antiochië door de apostel Petrus als het moment waarop de oorspronkelijke Syrische kerk ontstond.

Zowel de uitgave van Gregorius van Tours als de buitengewoon populaire Legenda aurea hebben in het Westen niet geleid tot een grootse beeldtraditie van het thema. We komen afbeeldingen vooral tegen in geïllustreerde uitgaven van de Legenda aurea.

De Zeven Slapers op de berg Celion, houtdruk in een geïllustreerde Duitstalige uitgave van de Legenda aurea, laat 15de eeuw

Detail pagina Duitstalige versie, Legenda Aurea, laat 15de eeuw

'In den tijden so decius keyser was...."


Het verhaal van de Zeven Slapers (ook wel de Zevenslapers van Efeze genoemd) in de Legenda aurea

Om u een indruk te geven van de manier van vertellen van Jacobus de Voragine en ook omdat ik de indruk heb dat het om een vrij onbekend verhaal gaat geef ik er hieronder een uitgebreide samenvatting van.


Jacobus de Voragine geeft niet alleen een duidelijke historische achtergrond, hij noemt ook de plaats van handeling: de Zeven Slapers waren inwoners van de Oudgriekse stad Efeze. Jacobus de Voragine begint het verhaal met de mededeling dat keizer Decius naar de de stad was gekomen. Alle inwoners werden gedwongen samen met hem offers te brengen aan de afgoden. Iedereen die weigerde werd gevangenschap, foltering en uiteindelijk executie in het vooruitzicht gesteld. Een zevental jongemannen had besloten niet voor de dreigementen te zwichten. Jacobus de Voragine kent de namen: Maximianus, Malchus, Martinianus, Dionysus, Johannes, Serapion en Constantinus. Zij werden opgepakt, maar omdat zij belangrijke posities aan het hof bekleedden kregen zij enige tijd om tot inkeer te komen en men liet hen vrij tot Decius terugkwam. De mannen verkochten ondertussen hun vaderlijk erfdeel en verdeelden het allergrootste deel van de opbrengst onder de armen en trokken zich in vasten en gebed terug op de berg Celion. Daar hielden zij zich verborgen in een diepe grot. Malchus ging dagelijks als bedelaar verkleed naar de stad om eten in te slaan. Toen Decius opnieuw naar de stad kwam vernam hij over de volharding van de mannen en gaf opdracht hen te gaan zoeken om ze tot de voorgeschreven offergaven te dwingen. Tijdens zijn dagelijkse boodschappen in de stad vernam Malchus over de plannen van de keizer. Hij vertelde het aan de anderen en nadat zij het brood hadden gegeten dat Malchus die dag had meegebracht vielen zij plotseling in slaap!

Decius kwam achter de schuilplaats van de jongemannen. Hij gaf bevel de toegang tot de grot dicht te laten metselen zodat zij van honger en dorst zouden omkomen. Twee medechristenen, Theodorus en Rufines wisten heimelijk een verslag van hun martelaarschap tussen de stenen van de muur te leggen.

Meester van Fauvel en Richard & Jeanne de Montbaston, Franse boekverluchters, werkzaam in Parijs tussen 1325 en 1353, miniatuur in een Franstalige uitgave van de Legenda aurea, 14de eeuw, Bibliothèque Nationale de France, Parijs


Op de miniatuur beveelt Decius (links) een muur voor de ingang van de grot te metselen. Voor de ingang van de grot worden de stenen voor de muur bewerkt. Rechts hebben we een kijkje in de grot. In het midden zit Malchus die de anderen vertelt over de plannen van Decius. De meeste jongemannen in de grot zijn al in slaap gevallen. Zij hebben de ogen gesloten.


Jacobus de Voragine vertelt door: "Driehonderdtweeënzeventig jaar later in het dertigste regeringsjaar van Theodosius werden de martelaren uit hun slaap gewekt." (Dat moet dan ca. 432/408 zijn geweest, onder de regering van Theodosius II van Byzantium, keizer van het Oost-Romeinse Rijk: 402/408-450 … Op het einde van zijn relaas over de Zeven Slapers stelt Jacobus de Voragine vast dat het genoemde aantal slaapjaren - ongetwijfeld uit zijn bron overgenomen - niet strookt met de hem bekende regeringsjaren van Decius en Theodosius II. Hij stelt het aantal bij en komt uit op 196, PB)

Jacobus de Voragine had nog niet verteld hoe het kwam dat de mannen uit hun slaap waren opgewekt. Voordat hij daar toe komt schrijft hij eerst iets over de politiek-godsdienstige situatie in die tijd: “De allerchristelijkste keizer Theodosius was bedroefd omdat hij het geloof zo goddeloos zag aangevochten.” Er waren namelijk groeperingen in zijn rijk die de mogelijkheid op hoop van verrijzenis van de doden ontkenden. Om nu een krachtig teken te geven van het ongelijk van de ketters bracht God een burger uit Efeze op de gedachte op de berg stenen overnachtingsplaatsen te laten bouwen voor zijn herders. De steenhouwers zagen de gemetselde muur die de toegang afsloot tot de grot waar de mannen lagen te slapen. Zij besloten de muur af te breken en de stenen ervan te gebruiken om de huisjes te bouwen. Door het lawaai waarmee dat gepaard ging werden de Zeven Slapers uit hun slaap gewekt. Zij hadden er geen idee van dat zij zo lang hadden geslapen.

Zij meenden dat zij slechts één nacht hadden geslapen en Malchus ging zoals elke dag naar Efeze om brood te kopen. Toen hij in Efeze kwam merkte hij dat er van alles was veranderd in de stad. Dat begon al bij de stadspoort. Hij verbaasde zich erover dat daarop een kruis was aangebracht. Tot zijn verbazing zag hij overal in de stad kruisbeelden, hij zag kerken en de naam van Christus werd zonder angst genoemd. Hij vroeg zich verbaasd af hoe het toch kon dat er in één nacht zoveel was veranderd: “Waarom durfde gisteren niemand nog de naam van Christus te noemen, terwijl nu iedereen Christus openlijk belijdt?” Malchus vermoedt dat hij in een verkeerde stad terecht is gekomen! Bewoners van de stad maken hem echter duidelijk dat hij wel degelijk in Efeze is. Nu begint Malchus aan zichzelf te twijfelen. Hij besluit direct brood te kopen om daarna zo snel mogelijk de stad te verlaten. Wanneer hij het brood wil afrekenen doet hij dat met dezelfde soort zilveren munten als waarmee hij de afgelopen dagen en ook gisteren nog had betaald! Hij begrijpt daarom de verbazing van de broodverkopers niet. Zij meenden dat hij ergens een oude schat had gevonden: “Je hebt schatten gevonden van een keizer van lang geleden. Wijs ze ons, dan delen we de buit en zullen je verborgen houden.” Malchus bleef echter zwijgen, hij kon het allemaal niet meer vatten. De sfeer werd vijandig. Er werd een touw om zijn hals gebonden en men trok hem door de straten van de stad. In de hoop bekenden te zien, keek Malchus wanhopig om zich heen. Hij kon natuurlijk niet vermoeden dat iedereen die hij kende allang was overleden. Hij werd naar bisschop Martinus en Antipater, de proconsul van de stad gebracht. Ook zij vroegen hem naar de vindplaats van de schat. Malchus kon slechts antwoorden dat hij niets had gevonden en dat hij het geld van zijn ouders had gekregen. “Laat dan jouw ouders maar komen zodat zij kunnen getuigen dat je de waarheid spreekt.” Toen hij hun namen noemde was er niemand die hen kende. Zij waren ervan overtuigd dat hij maar wat verzon! “Hoe kunnen wij je geloven als je zegt dat dit geld van jouw ouders is geweest? Want het opschrift is van meer dan driehonderdtweeënzeventig jaar geleden, van de eerste dagen van keizer Decius.” Bisschop: “Mijn zoon, vandaag de dag is er niemand op aarde die Decius heet. Dat was lang geleden een keizer.” Malchus: “Daar ben ik juist zo verbijsterd over, heer, en niemand gelooft mij! Maar gaat u met mij mee. Dan zal ik u mijn makkers voorstellen, die op de berg Celion zijn: die moet u geloven. Want dit weet ik zeker, dat wij voor keizer Decius zijn gevlucht en dat ik gisterenavond heb gezien dat de keizer deze stad binnentrok.” Samen met de bisschop, de proconsul en een grote menigte trok Malchus naar de berg. Toen zij de grot naderden vond de bisschop tussen de brokstukken van de gemetselde muur een brief die met twee zilveren zegels was verzegeld. Nu werd alles duidelijk. Het was de brief die Theodorus en Rufines tussen de stenen van de muur hadden verborgen. In die brief werd verhaald over hun martelaarschap. De bisschop las de brief aan het verzamelde volk voor. Toen zij de heiligen blakend van gezondheid in de grot zagen zitten wierpen zij zich ter aarde en verheerlijkten God. Er werd een bode naar keizer Theodosius gestuurd met het verzoek snel te komen ‘om de wonderen te zien die God zojuist had getoond. Zodra de heiligen de keizer zagen, straalden hun gezichten als de zon. (met dit aureool gaven zij blijk van hun opname in de hemel en van hun heiligheid, PB). De keizer trad binnen en wierp zich voor hen ter aarde en verheerlijkte God en zei tegen hen: “Nu ik u zie, is het mij alsof ik de Heer zag toen Hij Lazarus opwekte”. Toen zei Maximianus tegen de Keizer: “Geloof ons, het is omwille van u dat God ons heeft opgewekt vóór de dag van de grote verrijzenis, opdat u zonder te twijfelen gelooft dat er een verrijzenis van de doden is. Want wij zijn waarlijk verrezen en wij leven. En zoals een kind dat in de moederschoot is geen pijn voelt en leeft, zo waren wij in leven, wij lagen te slapen en merkten niets. En na deze woorden bogen zij voor alle ogen het hoofd naar de grond, sliepen in en gaven de geest volgens Gods wil.”

De keizer gaf opdracht gouden doodskisten te maken en hun lichamen daarin te leggen …maar zij verschenen die nacht aan hem en zeiden dat hij hen zo moest laten, zoals ze tot dan toe in de aarde hadden gelegen en uit de aarde waren opgestaan. Daarop liet de keizer de plaats met vergulden stenen versieren en alle bisschoppen die niet hadden geloofd in de verrijzenis van de doden, maar nu hun geloof in de verrijzenis beleden, verleende hij kwijtschelding van hun straf.


Miniatuur met de Zeven Slapers, deel van een pagina uit een Duitstalige uitgave van de Legenda aurea, von den Sieben Schleffernlezen we in rode letters boven de miniatuur


De grot van de Zeven Slapers

De grot, de plek waar de Zeven Slapers met lichaam en ziel uit de dood waren opgestaan wordt een belangrijk bedevaartsoord. Maar, omdat niemand de exacte plaats weet van die verder nergens bekende berg Celion, claimen heel wat plaatsen de plek te zijn waar het wonder van de verrijzenis is voorgevallen. De belangrijkste van die plaatsen is Efeze.

Ruine van de kerk boven de grot van de Zevenslapers in Efeze, Turkije.

Tussen 1927 en 1928 werden er opgravingen uitgevoerd in Efeze. Er werden graven gevonden die dateren uit de vijfde en zesde eeuw. Inscripties op zowel de graven als op de kerkmuren wijzen op de verering van de Zeven Slapers.

De nissen in de muren waren dichtgemetseld. In de nissen werden mensen in de nabijheid van de Zeven Slapers begraven. Rechts op de voorgrond staat een Romeinse sarcofaag.

Het is begrijpelijk dat Christenen in de buurt van de grot en van de graven van de Zeven Slapers wilden worden begraven. Het geloof in het verhaal, het wonder van de verrijzenis én dat dit de plaats is was waar het zich allemaal had afgespeeld, getuigt van de goedgelovigheid met betrekking tot verhalen van heiligen. Dít was de plaats waar het wonder van de verrijzenis had plaats gevonden. Men liet zich graag in de buurt van deze locatie begraven omdat dat vast zou helpen bij de eigen opstanding uit de dood.

Andere plaatsen in Turkije waar wordt beweerd dat het om de grot van de Zeven Slapers gaat zijn Afşin en Tarsus.

Heiligdom van de Zeven Slapers in Afşin met binnen de toegang tot de grot van de Eshab-ı Kehf Kullye, (Metgezellen in de grot)

Bedevaartgangers in de grot van de Eshab-ı Kehf Kullye, in Tarsus


De opstanding van het lichaam uit de dood

In het Grieks-Romeinse cultuur was er weliswaar geloof in de onsterfelijkheid van de ziel, maar niet in de opstanding van het lichaam. Dit manifesteerde zich ook nog sterk gedurende de regering van Theodosius. Tussen verschillende Christelijke groeperingen vonden er verhitte discussies plaats over het al dan niet geloven in de opstanding van het lichaam.

Na van hun opstanding te hebben getuigd, sliepen de Zeven Slapers voorgoed in. Het verhaal onderstreept voor velen de waarheid van een van de grondvesten van het Christelijk geloof, namelijk die van opstanding van lichaam en ziel uit de dood. Kritiekasters moest met zo’n verhaal de mond worden gesnoerd. De zeven jongemannen waren levende getuigen van de opstanding van het lichaam. Dit is de essentie van het verhaal!


Fragment van de voorzijde van een marmeren Romeinse sarcofaag met

vier van de Zeven Slapers, eind 5de eeuw,

crypte van l’église de l’abbaye de Saint-Victor, Marseille


Het verhaal wil dat relieken van de Zeven Slapers naar Marseille zijn gebracht en daar in deze Romeinse sarcofaag werden bijgezet. Wanneer het verhaal klopt sluit de vermeende voorstelling van de Zeven Slapers op de voorzijde goed aan bij de verwachting van de overledene in de Sarcofaag, namelijk van zijn/haar opstanding uit de dood. In het midden staat Jezus die de Zeven Slapers uit de dood wekt. De overledene koestert de hoop dat Jezus dat ook met hem doet. Toen keizer Theodosius de opgestane Zeven Slapers in de grot zag zei hij immers: “Nu ik u zie, is het mij alsof ik de Heer zag toen Hij Lazarus opwekte”. Dit alles indachtig Jezus' woorden: "Wie in mij gelooft zal leven ook al is hij gestorven"!

De Zeven Slapers rondom het lichaam van Jezus, 1765, 14de statie in een kapel op het voormalige kerkhof van de Sint-Lambertuskerk, Manderfeld, België


De voorstelling van de 14de statie is ongewoon! Normaal zien we als laatste statie van een kruisweg een voorstelling van de graflegging van Jezus. Hier lijkt Jezus op het graf te liggen en wordt omringd door de Zeven Slapers. De kapel wordt in de volksmond het Zevenslapershuisje genoemd.

De andere 13 staties werden uitgevoerd op de achterkant van pilaren. De nadruk die de veertiende statie kreeg geeft het belang van deze statie aan.

Tijdens de verkondiging van zijn boodschap heeft Jezus zijn toehoorders meerder keren laten weten dat dat hij na zijn dood zal opstaan en terugkeren naar het huis van zijn vader. Wanneer de mensen zijn voorbeeld volgen zullen ook zij opstaan uit de dood en zich met lichaam en ziel met zijn Vader verenigen. De Zeven Slapers hebben daarvan een veelzeggend bewijs geleverd.

Miniatuur in Life of St Edward the Confessor, 1250-1260,

University Library, Cambridge


Tijdens een maaltijd met edelen kijkt Koning Edward the Confessor achterom. In een visioen ziet hij de Zeven Slapers (het lijken er meer!) slapend in de grot.

Miniatuur in de Domesday Abbreviato, Edward the Confessor ziet in een visioen de Zeven Slapers in een hemelbed, 13de eeuw, The National Archives, Londen

Het verhaal vertelt dat koning Edward de Belijder (ca.1004-1066) tijdens een feest met zijn edelen plotseling begon te lachen. Toen de edelen hem vroegen waarom hij zo moest lachen, vertelde hij hen dat hij in een visioen de Zeven Slapers van Efeze had gezien. Tijdens dat visioen zou hij de slapers op hun linkerzij hebben zien draaien. Hij begreep ook dat dit zou wijzen op vele jaren ongeluk: het visioen zou vooruit wijzen naar vierenzeventig jaar oorlog, ziekten en natuurrampen. Hij moest zo lachen omdat hij niet in dat toekomstbeeld geloofde. Hij vatte het op als een beeld van verrijzenis van de Zeven Slapers waarvan hij in de geest getuige was.

Romeinse grafstenen, 4de eeuw in de Siebenschläferkirche in Rotthof, een wijk van Ruhstorf an der Rott, Beieren, Duitsland


Ik schreef er al iets over: het verhaal over de Zeven Slapers heeft in het Westen niet geleid tot een grootste verering en beeldvorming. Er zijn twee plaatsen in Europa waar de verering van de Zeven Slapers tot op heden nog leidt tot godsdienstige en culturele activiteiten: Rotthof en Vieux-Marché.


In de Siebenschläferkirche in Rotthof hebben ze van de verrijzenis van de Zeven Slapers wel een fraai Rococo-spektakel gemaakt!

De traditie wil dat de twee reliëfs met zeven halffiguren in de Siebenschläfferkirche in Rotthof in Duitsland worden opgevat als een voorstelling van de Zeven Slapers. In werkelijkheid, zo lezen we in de gids van de kerk gaat het om twee bovenzijden van twee verschillende Romeinse grafstenen uit de vierde eeuw. Met de identificatie van de Zeven Slapers kwam er in Rotthof een traditie op gang van de verering van de Zeven Slapers.


Men heeft er in Rothoff alles aan gedaan om pelgrims te stimuleren op de feestdag van de Zeven Slapers een bedevaart naar de plaats te ondernemen. Daarom kreeg de Duitse beeldhouwer Johann Baptist Modler (1697-1774) in 1758 opdracht voor het vervaardigen van een nieuw hoofdaltaar voor de plaatselijke kerk.


Hoofdaltaar van de Siebenschläferkirche in Rotthof

Rococo pracht en praal


Het thema van de Zeven Slapers in de grot sluit goed aan bij de Rococo (1730-1760). De stijlperiode heeft haar naam gekregen omdat de kunstenaars vaak grillige rotsformaties in hun werk opnemen. De naam is afgeleid van het Franse woord rocaille, dat rotstuin betekent. De naam verwijst ook naar de schelpen: coquilles die Rococo kunstenaars veelvuldig in hun werk gebruiken. Wanneer we het hoofdaltaar in Rotthof bezien kunnen we stellen dat men een en ander wel aan Modler kon overlaten ... echte Rococo! Door de grillige rotsformaties, de schelpen en de planten herkennen we het onderwerp van de Zeven Slapers niet meteen. De mannen liggen niet ín, maar buiten de grot op grillige rotspartijen en schelpenbedden te slapen.


Helemaal bovenin zien we een engel met een zegenkrans en de palmtak van de overwinning. Hij nodigt de Zeven Slapers uit tot de verrijzenis in de hemel

Bedevaartsmis op de feestdag van de Zeven Slapers in 2022 in

Vieux-Marché, Bretagne, Frankrijk


Tegen de muur achter het altaar wordt het beeld van Maria en Kind

geflankeerd door zeven beelden van de Zeven Slapers.


De Zeven Slapers in de Byzantijnse traditie

De oorsprong van het verhaal en de verering van de Zeven Slapers ligt in Efeze, in de Byzantijnse wereld. Daarom verbaast het niet dat de voostelling in de Byzantijnse kerk populair is.

Zoals zo vaak op iconen zijn ook de voorstellingen die ik laat zien veelal overgenomen van veel oudere iconen en gaan zij in de oorsprong terug op een oerbeeld. De variatie is daarom gering: centraal op de voorstelling liggen de zeven jongemannen in hun schuilplaats te slapen. De achtergrond van de grot is zwart. Er kwam immers geen licht binnen, prima couleur locale dus!

De Zeven Slapers, miniatuur in de Menologion van Basilius II, ca. 985,

Biblioteca Apostolica vaticana


Basilius II regeerde van 976-1025 als Byzantijns keizer in Constantinopel.

Een menologion is een kalender van de oosters-orthodoxe kerk. Hierin staan de feestdagen van de heiligen chronologisch gerangschikt in de volgorde van het Byzantijns liturgische jaar. Daarnaast lezen we over elke heilige een korte levensbeschrijving.

Het handschrift van Basilius II is buitengewoon rijk verlucht met 430 miniaturen met vooral voorstellingen van de marteldood van de heiligen. Het boek bestrijkt slechts de helft van het Byzantijnse liturgisch jaar. Er zal dus een tweede deel zijn geweest.

De miniatuur in de Menologion van Basilius II is de vroegste voorstelling van de Zeven Slapers die ik ben tegengekomen. Een deel van de voorkant van de grot is weggelaten zodat wij een kijkje naar binnen kunnen nemen. Daar slapen de zeven mannen. Zij liggen min of meer in een hoopje tegen elkaar aan. De achtergrond van de grot is donker. Dit zijn een paar opvallende elementen die wij steeds in de Byzantijnse beeldtraditie aantreffen.

De kwaliteit van het perkament en de manier waarop de miniaturen met goud zijn opgesierd maakt duidelijk dat Basilius zich wel iets kon permitteren! De onbekende kunstenaar die de miniaturen in het handschrift van Basilius II heeft vervaardigd zal zeker tot de allerbeste verluchters uit zijn tijd hebben behoord. De voorstelling zou daarom wel eens volledig door hem bedacht kunnen zijn. Het is echter ook heel goed mogelijk dat hij zich heeft gebaseerd op veel vroegere voorstellingen van het thema die nu verloren zijn gegaan.


Zeven Slapers, Russische icoon uit Novgorod, 16de eeuw


Zeven Slapers, Russische icoon, ca. 1790


In de achtergrond wijst Malchus de keizer, de bisschop en de proconsul op de grot waar de mannen liggen te slapen

Zeven Slapers, Russische icoon, eind 18de eeuw

detail Russische icoon, eind 18de eeuw


Boven in het midden van de icoon verschijnt God. Er gaan zeven stralen van hem uit naar slapende mannen. 'Toen de keizer de heiligen zag, zag hij dat er stralen van hen uitgingen. De keizer herkende hierin een zichtbaar bewijs van hun verrijzenis, hun opname in de hemel. Op de icoon dragen de mannen het hemelse teken.

Zeven Slapers, detail van een Russische ikoon


Op een icoon met de Zeven Slapers lezen we ook vaak de namen van de jongemannen. De provisorisch buiten de grot gehangen houten emmer is vast bedoeld om regenwater op te vangen.

Icoon, School van Kreta, icoon, tempera op paneel: 22 x 27 cm,

naar een origineel uit de 16de eeuw

Bovenin de grot hangt de houten emmer. We zien trouwens ook zoiets op de miniatuur van het Menologion van Basilus II


Russische icoon, Zeven Slapers, tempera op paneel: 30,8 x 27 cm, ca. 1750, Palazzo Pitty, Florence


Op de achtergrond zien we de Stad Efeze. Voorafgegaan door een man met een kruis trekt een processie vanuit de stadpoort naar de grot van de Zeven Slapers. Aan hun kleding herkennen we een bisschop en een keizer. Ongetwijfeld zijn hier keizer Theodosius en bisschop Martinus voorgesteld. De man in het midden moet dan proconsul Antipater zijn. De Zeven Slapers zijn nog lekker in hun grot aan het slapen.

Russische icoon, 19de eeuw


Russische icoon, 18de eeuw, kopie naar oude icoon


Icoon met de Zeven Slapers, Rusland, XIX eeuw, kopie naar een oude icoon


Icoon met de Zeven Slapers, Rusland, 19de eeuw, kopie naar oude icoon


De Zeven Slapers in de Islamitische kunst: de Metgezellen in de grot

Ik weet helaas veel te weinig van de godsdienst en van de kunst van de Islam. Ik kan er daarom slechts in zijn algemeenheid iets over schrijven en doe dit alleen maar om enigszins volledig te zijn.

Zo wist ik sowieso werkelijk niet dat het verhaal over de Zeven Slapers ook binnen de Islam bekend is. Het verhaal is opgenomen in een falnama, het Boek der voortekenen uit ca. 1550 en ook in de Koran, in de achttiende Soera al-Kahf, ‘de Grot’. In deze boeken worden de Zeven Slapers ‘Metgezellen van de Grot’ genoemd.

Metgezellen van de Grot bij Efeze


De voorstelling lijkt veel te hebben overgenomen van de manier waarop de Zeven Slapers op iconen worden afgebeeld.

Rechts onder ligt een hond te slapen. Het is Kithmir, de herdershond die samen met zijn baasjes werd ingemetseld.

Abd al-Aziz en Aqa Mirek (toegeschreven), miniatuur uit een Falnama (Boek van voortekenen) ca.1550, Metropolitan Museum of Art, New York


Keizer Alexander de Grote gaat naar de plaats waar de Metgezellen van de grot liggen te slapen. Op de voorgrond van de grot ligt ook Kithmir in diepe slaap verzonken.


Miniatuur, 14de-eeuws Perzisch handschrift stadsbibliotheek van Ettinghausen

Te paard komt de keizer bij de grot van de Zeven Slapers. De man bij

de ingang moet Malchus zijn die de keizer en zijn gezelschap verwelkomt.

Achter Malchus liggen zijn zes metgezellen te slapen. Op de voorgrond ligt

de hond die in de versie van de Koran over de Zeven Slapers waakt.

In het gezelschap van de keizer ontbreekt vanzelfsprekend de bisschop!


Feestdag en patronages van de Zeven Slapers


De Zeven Slapers van Efeze, miniatuur in de Weißenauer Passionale,

ca. 1170, Foundation Martin Bodmer, Cologny, Zwitserland


Op 27 juli wordt jaarlijks de feestdag van de Zeven Slapers gevierd: Zevenslapersdag. Weerspreuk op die dag: ‘Als het regent op de heilige zevenslaper, regent het tot zeven dagen later.’

Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werd de feestdag in 1969 van de Heiligenkalender gehaald, omdat men oordeelde dat een en ander te summier was onderbouwd … nou ja zeg!


Het zal niet verbazen dat de Zeven Slapers kunnen worden aangeroepen ten behoeve van een goede nachtrust en tegen slapeloosheid.


De enige echte zevenslaper!

Wanneer u op internet op Zeven Slapers van Efezezoekt zal u vast wel bij onze heiligen uit Efeze terecht komen. Wanneer u echter Zevenslaper intikt is de kans groot dat u bij een relmuis terecht komt! Net als ik, zal u dan toch wel even doorlezen. Dan begrijpt u direct waaraan juist deze slaapmuis zijn naam te danken heeft. Het beestje houdt namelijk wel van een hele lange winterslaap, namelijk zeven (!) maanden, vanaf half oktober tot ruim in mei.


Zevenslapers doen zich tegoed aan een perzik


Gebruikte literatuur

- Jacobus de Voragine, Legenda aurea, Levens van de heiligen, vertaald uit het Latijn en ingeleid door Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink, Amsterdam, 2023

- Stijn van der Linden, De heiligen, Amsterdam, 1999

- Wikipedia: ‘Zevenslapers van Efeze’, geraadpleegd: 2-2-2023


P.S. Vier weken geleden heb ik u gevraagd om een vrijwillige bijdrage ten behoeve van deze blog. Ook degenen die dat afgelopen week hebben gedaan dank ik hartelijk voor de royale manier waarop u daaraan gevolg hebt gegeven.

Uw bijdragen betekenen niet alleen een financiële ondersteuning maar ook een blijk van waardering voor de artikelen. Zeker dat laatste geeft mij het prettige gevoel met deze blog op de juiste weg te zijn.



280 weergaven
bottom of page