top of page
  • Foto van schrijverPaul Bröker

Heilige Genezers, deel II: heiligen met hun medische specialismen in de Middeleeuwen en vroege Renaissance

Piero della Francesca, Agatha, 1460, Galleria Nazionale dell’Umbria,

Perugia, Italië


Inleiding

In de drie voorafgaande artikelen zagen we dat zowel in de klassieke oudheid als in de West-Europese cultuur patiënten met goed gevolg de hulp konden inroepen van hogere, goddelijke machten om een halt toe te roepen aan hun ziekte. Hoe verder we teruggaan in de geschiedenis hoe duidelijker het wordt dat dit van alle tijden en alle (godsdienstige) culturen was en is. Een overeenkomst is dat ziekte vaak werd toegeschreven aan demonen. Het was het kwade dat de mensen overviel. Alleen het goede kon tegenwicht en genezing bieden.

Waarschijnlijk is er geen andere tijd geweest waarin zieken meer een beroep konden doen op de vele verschillende medische specialisten dan de Middeleeuwen. Het specialisme hebben de heiligen over het algemeen verkregen op grond van een opmerkelijk, vaak legendarisch verhaal uit hun leven. Ook verhalen van de manier waarop zij werden gemarteld en gedood kon hen vaak een specifiek medisch specialisme opleveren. Over dat soort aspecten gaat dit laatste artikel van de serie over bovenaardse hulp bij ziekte.

Ik zou tientallen voorbeelden van heilige genezers in dit artikel kunnen opsommen, maar ik beperk mij tot de wonderdoeners die we vaak tegenkomen in de beeldende kunst … en ook dan moet ik mij nog inhouden!

De verhalen over de heiligen zijn vaak legendarisch. We kennen de jaartallen van hun geboorte en overlijden over het algemeen niet. Toch laten de vertellers ons niet helemaal in het ongewisse over de tijd waarin de verhalen spelen. Vaak wordt de naam van een Romeinse keizer of een ander historisch bekende hoogwaardigheidsbekleder genoemd. Ik hecht eraan die namen en de jaartallen te noemen omdat het enig idee geeft over de tijd waarin een heilige persoon zou hebben geleefd.



Koning Clovis heeft een dokter en een heilige bij zijn ziekbed ontboden, muurschildering uit een serie met momenten uit het levensverhaal van Clovis, 12de eeuw, Château Laudon, ca. 90 km ten zuiden van Parijs


De muurschildering laat zien dat Clovis (466-511), de eerste christelijke koning van de Franken weliswaar vertrouwt op de genezende kracht van een heilige (met nimbus), maar voor de zekerheid heeft de koning ook maar een dokter (met medisch handboek) aan zijn ziekbed ontboden. De koning steekt zijn hand uit naar de heilige.


Geestesziekte

Binnen het volksgeloof was men ervan overtuigd dat mensen met psychische klachten werden geteisterd door kwade geesten. Demonen en andere kwade machten wisten de geest van de mensen zó te beïnvloeden dat zij geen macht meer hadden over hun eigen doen en denken. Velen waren en zijn ervan overtuigd dat wanneer iemand door de duivel bezeten was een exorcist, een duiveluitbanner hulp kon bieden.


Duiveluitbanning door de heilige Zeno van Verona (ca. 300-371-'72), paneel van de bronzen deuren van de Basilica di San Zeno, ca. 1100, Verona, Italië


Van mijn schoonvader heb ik indertijd het buitengewoon informatieve boek Waanzin in de Middeleeuwen, beeld van de gestoorde en bemoeienis met de ziekte gekregen (zie literatuurlijst). In het ruim geïllustreerde boek (zwart-wit foto’s) met voorstellingen uit de Middeleeuwen beschrijft psychiater Henri Hubert Beek (1921-1969) op een toegankelijke manier hoe men in de Middeleeuwen omging met mensen die psychisch niet in orde waren. Zijn taalgebruik is wel wat gedateerd. Ik heb de indruk dat men tegenwoordig wat terughoudender is met het gebruik van typeringen als ‘waanzinnige’, ‘krankzinnige’ en ‘gestoorde’. De drie voorbeelden hieronder zijn afkomstig uit zijn boek.

La Pierre des Fous, de steen der dwazen, 8ste eeuw,

l’Église de Saint-Dizier-l'Évêque, Elzas, Frankrijk


H.H. Beek beschrijft de zogenoemde Pierre des Fous, de steen der gekken uit de achtste eeuw. In de kerk St. Dizier-l'Évêque zochten geesteszieken genezing bij de ‘waanzin-genezer’ St. Dizier. Het was voorgeschreven dat de patiënten elke dag van een noveen (een negendaagse gebeds- en meditatieperiode) onder deze steen doorgingen. Uit het in de kerk nauwkeurig bijgehouden zogenaamde mirakelboek blijkt dat velen hier baat bij hadden.

Vanwege het verhaal in het boek van Beek, heb ik in 2002 de kerk van Saint Dizier bezocht. Ik heb toen een foto van de tekst van het bijschrift gemaakt. Vertaald komt het op het volgende neer: 'Ter nagedachtenis aan de wonderbaarlijke genezing van Willibert door de heilige bisschop Dizier, kwamen de gewonden en zieken van het hoofd (van migraine tot meningitis, en vooral geesteszieken) eeuwenlang op bedevaart naar de kerk, tot 1850. Op die dag dreigde een arts uit de buurt, dokter Muston uit Beaucourt, die oordeelde dat het slechts bijgeloof was, de pastoor aan te klagen wegens illegale uitoefening van de geneeskunde. De bedevaarten werden gestaakt'.


La debrédinoire, zandstenen sarcofaag, begin 11de eeuw,

Parochiekerk van St. Menoux, Frankrijk


Wanneer u vanuit Souvigny naar de kerk in het plaatsje Saint-Menoux zou gaan, rijdt u op de La route de la folie: de weg van de waanzin. Psychiatrische patiënten kwamen vanaf deze weg naar de kerk van de ‘waanzingenezer’, de heilige Menoux. In de legende wordt het verhaal verteld dat hij tijdens zijn leven mensen met psychische klachten zou hebben genezen. In de hoop op genezing legde men het hoofd in de grote opening van de sarcofaag van de heilige Menoux.

De teksten op tegels links op de foto getuigen van de vele genezingen die hier plaatsvonden. Aardig is hoe men de sarcofaag aanduidt: ‘debrédinoire’ wat zoveel zou betekenen als: er weer bovenop helpen, genezen dus.

Leonardus van Noblat, beschermheilige van gevangenen en geesteszieken

Leonardus van Noblat zou zijn gedoopt door de heilige Remigius (437-533), degene die ook koning Clovis had gedoopt. Vooral gevangenen deden met succes een beroep op zijn bemiddelingen. We moeten dan niet aan notoire booswichten denken, maar aan geloofsgenoten die gevangen werden genomen om een losgeld voor hen te krijgen. De basis van dit patronage moet gezocht worden in het verhaal waarin de heilige met succes had bemiddeld voor de vrijlating van gevangenen uit de kerker van de koning Austrasië. Met name dat laatste maakte hem in heel Europa tot patroonheilige van gevangenen.


Leonardus bevrijdt gevangenen, miniatuur in Vincent de Beauvais’ Speculum historiale, ca. 1370-1380, Bibliothtèque Nationale de France, Parijs


Leonardus bevrijdt gevangenen, miniatuur 15de eeuw,

Bayerische Staatsbibliothek, München


Als patroon van ‘geketenden’ was Leonardus ook patroonheilige voor een andere groep gevangenen. Hij kon namelijk ook worden aangeroepen door geesteszieken. In zijn legendarische levensverhaal wordt de geschiedenis verteld van een bezeten vrouw. Zij was zowel een gevaar voor zichzelf als voor haar omgeving en was daarom in de boeien geslagen. Toen Leonardus naar de vrouw toeging, trof hij haar aan handen en voeten geketend. Er wordt vooral de nadruk op gelegd dat zij dierlijk gromde en om zich heen beet. Leonardus gaf opdracht om de vrouw van haar boeien te bevrijden. De omstanders aarzelden omdat zij bang waren voor de reacties van de vrouw. Leonardus die hun angst zag zei hen niet bang te zijn, hij had haar al van de demonen die haar teisterden bevrijd. En inderdaad toen de ketenen waren losgemaakt bleek dat zij van de boze geesten was genezen.

Over het ketenen van geesteszieken lezen we ook al in het Nieuwe Testament.

Marcus vertelt het verhaal over een man die boze geesten in zich droeg. Om hem in bedwang te houden was hij aan handen en voeten gebonden. In zijn woede rukte hij de kettingen geregeld los en liep dan razend en tierend rond waarbij hij zichzelf met scherpe stenen sloeg. Toen Jezus de man zag sprak hij tot de boze geest: “Duivelse geest, ga weg uit deze man.” Toen de onreine geesten de man hadden verlaten trokken ze in een kudde varkens. De varkens stortten zich van een rotshelling in het meer waarin alle dieren verdronken (Marcus 5: 1-13).


Jezus drijft een boze geest uit bij een man die van de duivel bezeten was, miniatuur in het Evangelieboek van Otto II, ca. 973-983,

Bayerische Staatsbibliothek, München


Op de miniatuur is de man aan handen en voeten geketend. We zien dat de boze geest via de mond het lichaam van de man verlaat. De demonen zetten zich nu in de varkens. De dieren raken in paniek en storten zich in het water.

Evenals in het Bijbelverhaal werden en worden psychiatrische patiënten in de Europese cultuur nog wel vastgebonden, omdat men er geen raad mee weet en ze een gevaar voor zichzelf en voor anderen kunnen vormen. Misschien herinnert u zich die foto’s nog wel van de aan een muur vastgeklonken verstandelijk gehandicapte Jolanda Venema …


Leonardus bevrijdt gevangenen van hun boeien,

olieverf op paneel: 94 x 96 cm., ca. 1490, Städel Museum Frankfurt


Leonardus, Miniatuur in het Waldburg-gebedenboek, 1486,

Württembergische Landesbibliothek, Stuttgart, Duitsland


Rochus en Sebastiaan, beschermers tegen de pest

‘Begin oktober, in het jaar des Heren 1347 vluchtten de opvarenden van twaalf galeien uit Genua voor de wraak van onze Heer voor hun schandelijke daden naar de haven van Messina. In hun beenderen droegen ze een kwaadaardige besmetting. Iedereen die met hen sprak werd aangevallen door een vreselijke ziekte en kon de dood niet meer ontlopen ...’ (geciteerd door Josephine Schnohr). Zo beschreef de monnik Michaël van Piazza rond 1357 de komst van de Zwarte Dood naar Messina, Sicilië – een gebeurtenis die leidde tot de pandemie van de pest in Europa.

De ziekte bleef maar terugkomen, in de De waanzinnige veertiende eeuw (titel van het boek van Barbara Tuchman) overleed in Europa maar liefst 50 tot 60 procent van de bevolking. Natuurlijk riep men de steun in van heiligen. Er is een groot aantal zogenoemde pestheiligen bekend. Zij konden worden ingezet om de vertoornde God te verzoeken de ziekte te laten ophouden en degenen die erdoor waren getroffen bij te staan. In dit artikel worden de twee bekendste heiligen die tegen ziekte konden worden aangeroepen behandeld: Rochus en Sebastiaan.


Ernst van Schayck III (ca.1557-ca. 1631), Sebastiaan en Rochus, olieverf op doek: 163,9 x :140,1 cm., 1600, Centraal Museum Utrecht


Rochus van Montpellier

Het wordt aangenomen dat Rochus (1295-1327) een historische figuur is uit Montpellier. Veel gegevens uit zijn levensverhaal moeten echter toch als legendarisch worden beschouwd.

Na de dood van zijn ouders verdeelde hij zijn bezit onder de armen en ging op pelgrimstocht naar Rome. Overal waar hij onderweg pestlijders tegenkwam verzorgde hij ze. Op de terugreis wordt hij zelf getroffen door de ziekte. Hij trekt zich terug in een hut bij Piacenza, Noord Italië. Daar worden zijn wonden dagelijks verzorgd door een engel. Een hond brengt hem iedere dag brood. Er wordt wel verteld dat het dier ook de wonden van Rochus schoon zou hebben gelikt.

Het verhaal wordt bekend over heel Europe en Rochus werd natuurlijk aangeroepen tegen de pest.


Talrijk zijn de beelden van Rochus die u verspreid over heel Europa in kerken tegenkomt, modernere beelden en beelden uit de Middeleeuwen. In bijna alle gevallen heeft de heilige zijn mantel opgetrokken om de bloedende pestbuil op zijn bovenbeen te laten zien. Rochus wordt afgebeeld als pelgrim, met een mantel en een pelgrimsstaf. Op zijn hoed of op zijn kleding zien we een schelp. Hoewel dit insigne bedoeld was voor pelgrims die op weg zijn naar het graf van Jacobus in Santiago de Compostella, wordt het ook wel als een algemeen herkenningsteken van een pelgrim gebruikt. Aan zijn voeten staat vaak een engel die de wond van de heilige verzorgt. In zijn nabijheid treffen we ook dikwijls een hond aan met een stuk brood in de bek.


De engel zegent de pestwond van Rochus en een hond zit klaar met een stuk brood in zijn bek.


Sebastiaan van Narbonne

Josse Lieferinxe, Sebastiaan bidt voor de pestlijders, olieverf op paneel:

81,8 x 55,4 cm., 1497, Walters Art Collection, Baltimore, Verenigde Staten


Op de voorgrond van het schilderij wordt het in doeken gewikkelde lichaam van iemand die is bezweken aan de pest naar de begraafplaats gedragen en in een graf gelegd. Links daarboven ligt iemand te stuiptrekken van de koorts. Achter hem wordt het verdriet en de wanhoop van de overlevenden getoond. In de achtergrond zien we nog meer in witte doeken gepakte lichamen en vanuit de poort in de stadsmuur trekt een paard een wagen met lichamen naar de bergraafplaats. Rechts bidt een geestelijke voor het zielenheil van de overledenen. De priester zal zich in zijn gebed ook vast tot Sebastiaan hebben gericht.


Detail van het schilderij van Josse Lieferinxe


Het gebed van de priester wordt verhoord. In de lucht knielt Sebastiaan op een wolkje. Zijn lichaam is bezaaid met pijlen. De heilige vraagt God een einde te maken aan de pest.

De verering van Sebastiaan gaat terug op de vroegchristelijke tijd in Rome. De heilige zou tijdens de christenvervolgingen onder keizer Diocletianus (regeerperiode 284-305) in Rome de marteldood zijn gestorven. Hij werd begraven in een catacombe in Rome die later naar hem werd genoemd: de Catacombe van Sint-Sebastiaan. Het enige dat aanleiding gaf tot zijn verering was een grafplaat uit de tijd van Diocletianus waarop de naam Sebastiaan voorkwam. Zoals het zo vaak met namen op grafplaten uit catacomben gebeurde werd er na de vondst van zo’n grafplaat een verhaal rondom zo’n naam bedacht, een zogenaamde passio: een verslag van de arrestatie, de ondervraging, de marteling en de dood van christenen tijdens de Romeinse tijd.


Mantegna, Sebastiaan vastgebonden aan een paal met pijlen doorboord, tempera op paneel: 68 x 30 cm., ca.1456-‘59,

Kunsthistorisches Museum, Wenen


Over Sebastiaan wordt verteld dat hij een officier was van de lijfwacht van keizer Diocletianus. In het geheim was hij christen geworden. Hij gebruikte zijn hoge positie om de vervolgde geloofsgenoten bij te staan. Sebastiaan werd als Christen bij de keizer aangeklaagd en gevangen genomen. Op bevel van Diocletianus werd hij in het Flavische amfitheater (het Colosseum) met pijlen doorschoten, maar hij overleefde zijn executie. Hij werd de belangrijkste heilige die tegen de pest kon worden aangeroepen. De wonden van het met pijlen doorzeefde lichaam riepen associaties op met het door wonden overdekte lichaam van iemand die door de pest was getroffen.

Evenals Cosmas en Damianus nam Sebastiaan als heilige tegen de pest een functie over van in dit geval de klassieke heilgod Apollo.

Apollo komt in veel klassieke verhalen naar voren als een uitstekend boogschutter. Het onverhoedse karakter van de pest werd al in de klassieke oudheid in verband gebracht met het plotseling toeslaan van Apollo. Wanneer mensen hadden gehandeld tegen de wil van de goden was het Apollo die hen strafte door zijn dodelijke pijlen af te schieten. Daarmee werden mensen met de pest overvallen. Wanneer de mensen tot inkeer kwamen kon hij ook optreden als verlosser van de ziekte.

De pest werd ook in de vroegchristelijke tijd opgevat als een collectieve straf van God wanneer zijn goddelijke wetten op grote schaal werden genegeerd. Vooral seksuele losbandigheid wordt in dit verband vaak genoemd. In het begin van dit stukje over de pest lazen we al dat de opvarenden van een aantal schepen uit de door de pest geteisterde stad Genua vluchtten voor de wraak van onze Heer voor hun schandelijke daden. Omdat Sebastiaan werd beschoten met pijlen, maar dit overleefde werd hij ook aangeroepen om de mensen van de pest te bevrijden. Wanneer de mensen tot inkeer kwamen kon hij hen van de de gevreesde ziekte verlossen. Van dit patronage wordt al melding gemaakt in de zevende eeuw. Toen Rome in 680 werd geteisterd door een pestepidemie, bleken aanroepingen tot Sebastiaan uitkomst te bieden. Bronnen vermelden een aan de heilige toegewijde kerk in Rome die was gebouwd op de plaats van een tempel van Apollo.


Martin Schaffner, Rochus en Sebastiaan richten zich tot Maria met het verzoek de pest de laten stoppen, twee vleugels van een zogenoemd pest-altaar, elk paneel: 168 x 50 cm, ca. 1513/15, Germanisches Nationalmuseum, Neurenberg. Het middenpaneel van het altaarstuk is verloren gegaan.


Martin Schaffner, bovenzijde van het linker en rechter paneel


Bovenaan op het linker zijluik van het Pest-altaar van de Duitse schilder Martin Schaffner (1478-1548) is het goed mis in de hemel. God de Vader is woedend! Met een drietal pijlen in zijn rechterhand en een zwaard in de andere hand is hij uitgerust om de zondige mensheid te straffen. De engelen zijn daarmee al behoorlijk in de weer: er worden pijlen afgeschoten naar de mensen op aarde en we zien ook een engel die met een zwaard flink uithaalt. Onderaan op het rechter zijluik liggen een aantal slachtoffers dood op de grond.


Martin Schaffner, onderzijde van het linker en rechter paneel


Gelukkig wordt er weerstand geboden tegen het hemelse geweld. Links beneden op het linker paneel knielen wereldlijke en geestelijke hoogwaardigheidsbekleders. De notabele heren richten zich in smeekgebed tot de twee heiligen onderaan op het rechter paneel. Daar zijn de twee pestheiligen goed te herkennen aan hun attributen. Rechts houdt Sebastiaan enkele pijlen in de hand. Boven zijn hoofd is een pijl in een boom geschoten. Rondom die pijl zien we een banderol met daarop de naam Sebastiaan. Naast hem herkennen we Rochus. Hij houdt een banderol met daarop zijn naam in de hand. Een engel is bezig met de verzorging van een open wond bovenaan zijn rechterbeen. De twee heiligen richten zich in smeekgebed tot Maria op het linker zijluik.

Maria is gevoelig voor de smeekbeden van de heiligen. Zij heeft een borst ontbloot en kijkt omhoog naar haar zoon die zich rechtsboven op het rechter zijluik bevindt. Zij heeft haar borst ontbloot om hem te vertederen door hem erop te wijzen dat zij als zijn moeder hem met die borst heeft gevoed. Dat thema komt vaak voor. (zie artikel van 2 apr. 2022 op deze blog)

Jezus is gevoelig voor de smeekbede van zijn moeder en richt zich op zijn beurt geknield tot zijn Vader. God de Vader is gevoelig voor de smeekbede van zijn zoon. Deze heeft niet voor niets zo geleden. Om te benadrukken dat hij de schuld van de mensen door zijn offer heeft ingelost zien we dat zijn lichaam is overdekt met bloedende wonden. Hij draagt een doornenkroon en toont zijn vader de wond in zijn zijde. Engelen dragen passiewerktuigen: de lans, de rietstengel met de spons, de ladder en de geselzuil. God de Vader kijkt naar zijn zoon en vindt blijkbaar dat het zo wel welletjes is: de mensen zijn genoeg gestraft! De pijlen die al zijn afgeschoten bereiken hun doel niet. Ze zijn in de lucht gebroken en vallen doelloos naar beneden.


Antonius Abt (251/52-357; 105 jaar) beschermheilige tegen het Antoniusvuur én de pest en patroonheilige van ziekenhuizen

Hendrick Douverman, Antonius Abt, eikenhout hoogte 90,5 cm., ca. 1515, Museum Catharijneconvent, Utrecht


Antonius Abt (ca. 251-356) is een historische figuur. Hij werd geboren als de zoon van welgestelde ouders in de stad Kome in Midden-Egypte. Hij was onder de indruk gekomen van een preek van Jezus uit het evangelie van Mattheus. Hierin wordt het verhaal verteld over de rijke jongeling die aan Jezus vroeg wat hij moest doen om het eeuwig leven te verkrijgen. Daarop zegt Jezus: 'Zo gij volmaakt wilt zijn, ga dan verkopen wat gij bezit, geef het aan de armen, en je zal een schat in de hemel bezitten. Kom dan terug en volg mij.' (Mattheus 19: 11-22). Dat was blijkbaar teveel voor die jongeman en er wordt verder niets meer van hem vernomen.

In navolging van Jezus’ oproep tot de rijke jongeling verkocht Antonius na de dood van zijn ouders zijn bezittingen en verdeelde de opbrengst onder de armen. Daarna trok hij zich terug in de woestijn van Egypte om een vroom en ascetisch leven te lijden. De plaats waar hij verbleef werd al vlug bevolkt door christenen die zijn voorbeeld navolgden. Aanvankelijk stoorde hem de aanwezigheid van deze mensen, maar hij zag in dat het zijn taak was deze ongeorganiseerde groep onder een regel te verenigen. Hij schreef de eerste christelijke kloosterregel. Zo ontstonden in de Egyptische woestijn onder leiding van Antonius de eerste christelijke kloosters. Zijn levenswijze werd de grondslag voor het christelijke kloosterleven.

De tekst van de regel van Antonius is verloren gegaan. Vanaf ca. 1100 komt er een orde op die zich aan Antonius spiegelde en die zich met name met de ziekenzorg bezig hield: de Antonieten. De vele Antoniusziekenhuizen (In Nederland in ieder geval nog in Haakberken, Sneek en Utrecht) die we nog kennen werden door antonieten gesticht.

Al in de twaalfde eeuw gold Antonius als patroon tegen het zogenaamde Antoniusvuur/gangreen. De ziekte werd veroorzaakt door het eten van brood en andere producten dat was vervaardigd van de aren van vooral rogge en tarwe dat was besmet met een schimmel (moederkoren). Onbehandeld en bij een langdurige inname van besmet voedsel kon de vergiftiging leiden tot de dood zowel bij mensen als bij vee. De hoge koorts en de sterk brandende pijn die mensen en dieren daarvan ondervinden werd ervaren als vuur in het lichaam waardoor de ziekte bekend raakte als Antoniusvuur.

De antonieten zouden een aantal planten hebben gebruikt om met succes de ziekte te genezen: de grote weegbree, de Antoniuslelie (wilgenroosje) en de teunisbloem.


Detail beeld van Hendrick Douverman


Antonius is onder andere de beschermheilige die werd aangeroepen ter bescherming tegen het Antoniusvuur. Op het beeld van Hendrick Douverman wordt hij afgebeeld met vuur aan zijn voeten. Hij is ook de heilige die kan worden aangeroepen tegen veeziekten.


St. Eligius / St. Eloy, patroon van dierenartsen

Eligius was smid van beroep. Hij was een man van eenvoudige komaf, die het had gebracht tot goudsmid en muntmeester van de Frankische koning

Clotharius II (584-629). Veel gilden van goud- zilver- en hoefsmeden stonden onder zijn bescherming.

Naarmate Eligius bekender werd kon hij zijn invloed aanwenden om geld in te zamelen voor armen en ouderen. Nog steeds dragen vooral in Frankrijk veel gasthuizen zijn naam.

We zagen al bij Antonius dat ook de dieren niet door de heiligen werden vergeten. In de verhalen over Eligius komt hij naar voren als iemand die opmerkelijke genezingen bij vooral paarden zou hebben verricht.

De bekendste legende van Eligius vertelt hoe hij een schoppend en van de duivel bezeten paard moest beslaan. Voor het gemak sneed hij het been van het dier af en voorzag het op het aambeeld van een nieuwe hoef en zette het been er weer aan. Zonder dat het paard er enige last van ondervond. Vanzelfsprekend wordt hij de patroon van dieren en dierenartsen.

Eligius in zijn smidse, miniatuur in een getijdenboek uit de 15de eeuw,

British Library, Londen


Op de miniatuur is het bloedende bovenbeen van het paard met een touw vastgebonden aan de houten boks waarin paarden werden beslagen. Het onderbeen bloedt ook en Eligius (met nimbus) is bezig op het aambeeld de hoef van het paard van een nieuw ijzer te voorzien. Wanneer het hoefijzer is bevestigd zal hij het onderbeen weer aan het bovenbeen zetten. Het paard ondervindt er geen hinder van en ziet rustig toe hoe de heilige de klus klaart.


Eligius in zijn smidse, detail van een pagina uit een Italiaans gebedenboek,

ca. 1520


Hubertus, beschermer tegen hondsdolheid

Hubertus (ca. 655-727) had een goed en onbezorgd leven aan het hof van de Frankische hofmeier Pepijn van Herstal II (635-714). De legende rondom Hubertus vertelt het verhaal dat Hubertus een losbandig leven leidde en dat hij als jongeman zich niets aantrok van het verbod om op Goede Vrijdag, de dag van de kruisiging van Jezus vlees te eten en te jagen. Tijdens een jachtpartij kreeg hij een schitterend hert in het vizier. Na een lange achtervolging stond hij op het punt het dier neer te schieten. Toen zag hij dat het hert een rondom verlicht kruis tussen het gewei had. Hij hoorde een stem die hem opdracht gaf in de leer te gaan bij Lambertus, de bisschop van Maastricht. Hij trekt zich terug in de eenzaamheid van de Ardennen om boete te doen. Later werd Hubertus bisschop van Maastricht en Luik. Na zijn dood werd hij begraven in Luik in het klooster van de Benedictijnen. In 825 stichtte de orde een abdij in Andage en werden de relieken naar dit nieuwe klooster overgebracht. Het klooster in de Belgische provincie Luxemburg werd het centrum van de verering van de heilige en de stad kreeg een nieuwe naam: Sint-Hubert.


Lambert Mathieu (1804-1861), Basiliek van Sint Hubertus, Bekering van Sint-Hubertus in de Hubertus basiliek te Sint-Hubert (België)


In de beeldende kunst is Hubertus van zijn paard gekomen. Hij knielt neer voor het hert met een kruis tussen het gewei. Rondom de kop van het dier en zijn gewei zien we vaak een gouden glans. Op het schilderij van Lambert Mathieu zien we de afbeelding van het lichaam van Jezus aan het kruis. Voor zover mij bekend wordt dat laatste niet in de legende vermeld. De heilige wordt omringd door jachthonden en andere zaken die naar de jacht verwijzen. Op het schilderij van Mathieu ligt een jachthoorn op de voorgrond.

Hubertus is de beschermheilige van alles en iedereen rondom de jacht, de jagers en ook de honden. Dat speciaal patronage kreeg de heilige toen hij een keer voorging in de mis. Toen hij de hostie omhoog hield zou een engel hem een stola over de handen hebben geschoven. Die stola beschermt nog steeds tegen hondsdolheid. Ik kan mij nog goed herinneren dat op de feestdag van de heilige ‘s ochtends tijdens de mis zogenaamde hubkes (kleine witte broodjes met anijssmaak) werden gewijd. Na het eten van de broodjes waren zowel de mensen als het vee het komende jaar beschermd tegen hondsdolheid. Ik geloof niet dat mijn ouders daar indertijd nog veel geloof aan hechtten, maar die broodjes waren er wel altijd … volksgeloof ging toen al langzaam maar zeker over in folklore.

Dierenzegening en broodwijding tijdens de Sint-Hubertusviering bij de Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Steenbergen


Erasmus van Formiae, beschermer tegen darmklachten, ingewandsziekten en zeeziekte

Dirk Bouts (ca. 1420-1475), middenpaneel van het Triptiek met het martelaarschap van Erasmus, olieverf op paneel, middenpaneel: 34 x148 cm., ca. 1450-‘60, Sint Pieterskerk, Leuven


Erasmus was volgens een negende-eeuwse legende, die mogelijk is gebaseerd op een legende uit de zesde eeuw, bisschop geweest van Antiochië in het huidige Turkije. Hij zou in 303 in Formiae in Campania (Italië) tijdens de regeringsperiode van Diocletianus (regeerperiode: 284-305) de marteldood zijn gestorven. Nadat men zijn ledematen met een bijl had afgehakt werd zijn buik opengesneden en met behulp van een windas werden de darmen uit het lichaam gedraaid.

Een windas is een lier die onder andere werd gebruikt in de scheepsvaart om met een touw of een ketting zware lasten op te tillen. Dit is de basis van Erasmus’ patronage van de zeevaarders. De darmen die uit het lichaam werden getrokken spraken vooral tot de verbeelding voor andere patronages. Erasmus was een van de heiligen die werd aangeroepen als beschermheilige tegen darmklachten, ingewandsziekten en zeeziekte … in Frankrijk kwam de heilige ook naar voren als de patroonheilige van het gilde van de worstmakers!


Miniatuur in het Getijdenboek van Katharina van Kleef,

begin 15de eeuw, Morgan Library, New York


Op de meeste voorstellingen ligt Erasmus vastgebonden op een blok of op de grond. Zijn buik is opengesneden en de beulen zijn bezig de darmen op een lier te winden.

De miniatuur laat zien dat men ook de armen van de heilige niet heeft gespaard. Bij de voorstelling van al dat geweld doet de bisschopsmijter die de heilige draagt wat potsierlijk aan.









Erasmus met zijn belangrijkste attribuut: een lier waaromheen darmen zijn gewonden, linker zijluik van het hoogaltaar van de Nikolaikirche, 1515-’16, Döbeln, Saksen, Duitsland


Bij deze voorstelling kan ik mij wel iets voorstellen bij de associatie met de worstmakers.

Matthias Grünewald (1480-1528), detail van de ontmoeting van Erasmus en Mauritius, olieverf op paneel: hele schilderij: 226 x 176 cm., 1520-’24,

Alte Pinakothek, München, Duitsland


Wanneer u het schilderij van Matthias Grünewald in werkelijkheid ziet, overkomen u ongetwijfeld gruwelgevoelens. De darmen zien er zo nat en glinsterend uit dat het lijkt alsof ze zojuist uit het lichaam zijn getrokken.


Elisabeth van Hongarije / Elisabeth van Thüringen, patrones van armen, behoeftigen en zieken, beschermheilige van ziekenhuizen en caritatieve instellingen

Elisabeth van Thüringen of Elisabeth van Hongarije is een historische figuur (1207 tot 1231) ... Maar ook bij deze heilige overwoekeren legenden en ficties de historische feiten. Feit is dat zij een dochter was van de Hongaarse koning Andreas II (1177-1235). Zij trouwde op veertienjarige leeftijd met Lodewijk IV, landgraaf van Thüringen. In 1227 overleed haar man tijdens een kruistocht.

Elisabeth was in de ban geraakt van de armoedebeleving en naastenliefde van Franciscus van Assisi. Daarnaast beriep zij zich ook op Jezus’ woorden in het evangelie van Mattheus. Nadat Jezus de werken van Barmhartigheid heeft benoemd zegt hij tot zijn toehoorders: “Voorwaar ik zeg u: wat gij voor de geringsten onder u hebt gedaan, hebt gij ook voor mij gedaan. (Mattheus 25: 34-40).” Zij was afkerig van de weelde aan het hof. Na de dood van haar man verdeelt zij haar vermogen onder de armen en zieken en trad toe tot de franciscaanse lekenorde. Op haar landgoed liet ze een hospitaal bouwen waar zij zich tot haar dood wijdde aan de zorg voor de arme zieken.


Elisabeth deelt brood en drinken uit aan de armen en zieken,

miniatuur uit een gebedenboek, ca. 1540


Elisabeth staat voor een groep mannen die armoedig is gekleed. Zij schenkt iets te drinken in hun nappen. De vrouw links van haar heeft een mand met broden voor zich staan. De man in het groen die zich met handkrukken moet voortbewegen strekt zijn hand uit om een brood te bemachtigen.


Detail van een paneel van het

Elisabeth-altaar, ca. 1380, Wallraf-Richartz-Museum, Keulen


Elisabeth richt zich op het paneel op twee van de door Jezus genoemde werken van Barmhartigheid: het verzorgen van zieken en het spijzigen van hongerigen,


Paneel van het Elisabeth-altaar, Wallraf-Richartz-Museum,

Elisabeth kleedt de armen en voorziet hen van schoeisel,


Het kleden van de naakten behoort ook tot de door Jezus genoemde werken van Barmhartigheid.


Op beide panelen van het Elisabethaltaar herkennen we Jezus aan zijn kruisnimbus. Wanneer men naastenliefde betracht aan de armen, zieken en behoeftigen, dan doe je dat ook voor Jezus: het is Jezus die gevoed wordt, te drinken krijgt en als zieke bezocht wordt: Jezus: “Want ik had honger en u hebt mij te eten gegeven; ik had dorst, en u hebt mij te drinken gegeven; ik was een vreemdeling en u verwelkomde mij in uw huis; ik was naakt en u hebt mij kleren gegeven; ik was ziek en gij kwam mij opzoeken (Mattheus 25: 35).”

Het verhaal wil dat de schoonouders van Elisabeth niet erg gecharmeerd waren van de zorg die Elisabeth had voor de armen, zieken en behoeftigen. Ook het vele geld dat zij daaraan besteedde vonden zij buitensporig. Op een dag bracht Elisabeth brood naar de armen dat zij in haar dichtgeslagen schort hield. Onderweg kwam zij haar schoonvader tegen die wilde weten wat er in haar schort zat. Ze kon niets anders doen dan haar schort te openen. Die schort bleek nu vol rozen te zitten. Als herinnering aan dit wonder wordt Elisabeth afgebeeld met rode en witte rozen.


Elisabeth van Thüringen met rozen in haar schort, paneel van een altaarstuk, 16de eeuw parochiekerk Mariahof, Duitsland


Een andere legende vertelt dat Elisabeth een melaatse ter verzorging mee naar haar huis had genomen. Zij had de man in haar eigen bed gelegd. Toen haar schoonouders dat in de gaten kregen trokken zij de lakens van het bed. Zij troffen echter niet de zieke aan die door hun schoondochter werd verpleegd, maar te midden van rozen zagen zij een kruisbeeld met de gekruisigde Christus. Ook hij had, net als Elisabeth zichzelf volledig weggecijferd voor zijn naasten. Uit liefde voor zijn medemensen had hij zich laten kruisigen.

Natuurlijk zijn de rozen in de verhalen rondom Elisabeth een verwijzing naar haar uitzonderlijke naastenliefde.

Meister der Gewandstudien, Paneel van een zijluik van het Elisabeth-triptiek, ca. 1488-’90, Staatliche Kunsthalle, Karlsruhe, Duitsland


Rechts van Elisabeth staat haar vader en waarschijnlijk een van haar medezusters bij het bed waarin het kruis met Jezus tussen de rozen ligt.


Johann von der Leyten, Kruisbeeldwonder, paneel, vóór 1493,

Elisabethaltaar van de Sint-Elisabethkerk, Marburg, Duitsland


Rechts knielt Elisabeth met kroon en nimbus. Aan de andere kant van het bed staan haar schoonouders. De schoonvader van Elisabeth trekt het laken en de sprei van het bed. Op het kussen ligt het kruis met de gekruisigde Jezus. Rechts van het bed knielt Elisabeth. In de achtergrond is Elisabeth (met nimbus) bezig met het wassen van een melaatse in een houten tobbe.


In het door haar gestichte ziekenhuis gaat Elisabeth (met nimbus) haar medezuster voor in de verzorging van de zieken. Zij wordt afgebeeld omgeven door armen en vaak gebrekkige mensen aan wie zij eten en drinken uitdeelt. Vaak is zij ook bezig met de verzorging van zieken.

Veel ziekenhuizen (In Nederland in Amersfoort, Arnhem, Eindhoven, Leiden, Tilburg, Waalwijk) en gasthuizen (Haarlem, Wijk bij Duurstede en Breda) dragen nog steeds haar naam.

Het is opvallend dat Elisabeth als attribuut vaak drie kronen draagt. Die kronen verwijzen naar haar koninklijke afkomst, de kroon van haar verdiensten en maagdelijkheid en als derde de kroon van de martelaren. Zij is weliswaar niet als martelaar gestorven, maar zij heeft het zogenaamde bloedeloze martelaarschap ondergaan door zich volledig weg te cijferen voor haar medemensen.






Links: Petrus Christus, Elisabeth van Türingen (met drie kronen) als patroonheilige van Isabella van Portugal, olieverf op paneel: 58,7 x 32,9 cm., Groeningenmuseum, Brugge

Rechts: Elisabeth (met drie kronen) paneel in de Sint Elisabethkerk in Grave, Noord-Brabant. De heilige legt haar hand beschermend op het hoofd van een van haar medezusters.


Meister der Gewandstudien, Elisabeth-triptiek, tempera op paneel,

ca. 1488-’90, Staatliche Kunsthalle Karlsruhe, Karlsruhe, Duitsland

Op het middenpaneel van het Elisabeth-triptiek in Karlsruhe staat de zorg voor de naasten centraal. Elisabeth zorgt voor de zieken. Dat zijn op het schilderij vrijwel allemaal mensen die slecht ter been zijn. De heilige verdeelt brood en schenkt wijn uit een kruik: het spijzigen van de hongerigen en het laven van de dorstigen. Op de voorgrond knielt de opdrachtgever die zich door de naastenliefde van Elisabeth laat inspireren.


Blasius van Sebaste, beschermheilige tegen keelaandoeningen

Blasius met bisschopsstaf, kaars en hekel of wolkam


Blasius was in het begin van de vierde eeuw bisschop van Sebaste, een stad in Cappadocië in het huidige Turkije. Rond 316 zou hij tijdens de felle vervolgingen onder keizer Licinius (regeerperiode 308-324) zijn gemarteld en gedood. Tijdens die martelingen werd Blasius letterlijk over de hekel gehaald. Met een hekel werd zijn lichaam uiteengereten. Soms laat men hem, deze foltering ondergaan terwijl hij is vastgebonden hangend met zijn armen aan een soort van galg.

Het bekendste verhaal rond Blasius gaat over een jongetje bij wie tijdens het eten van een vis een graat in de keel was blijven steken. De jongen dreigde te stikken. De moeder brandde twee kaarsen voor Blasius waarop de heilige de jongen redde van de verstikkingsdood.




Links: De jongen is met zijn moeder naar Blasius gekomen. De jongen voelt betekenisvol met zijn hand naar de keel. Hij heeft zojuist een graad ingeslikt van de vis die voor hem op een het bord ligt. Blasius houdt twee kaarsen zodanig tussen de vingers dat zij elkaar kruisen. Met zijn hand maakt hij tussen die kaarsen een zegenend gebaar. Hij maakt de zegening die later zijn naam zou dragen: Blasiuszegen.

Rechts: Een kerkbezoekster ontvangt de Blasiuszegen van monseigneur Wiertz, bisschop van Roermond (1993-2017).

Uit mijn lagere schooltijd kan ik mij nog goed herinneren dat wij op de feestdag van Blasius (3 februari) de zogenaamde Blasiuszegen kregen. De priester hanteerde daarbij twee kaarsen die hij op een handige manier in de vorm van een Andreaskruis tegen m'n keel hield. Tegelijkertijd prevelde hij de woorden die bij de zegen horen. Uit nostalgie heb ik de tekst even opgezocht: 'Op voorspraak van de Heilige Blasius, bisschop en martelaar, moge God u behoeden voor keelziekten en alle andere kwaad. In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest'. En dat ging zo bij iedereen uit de klas.

Dit alles moest mij het komende jaar behoeden voor keelaandoeningen en natuurlijk vooral lastige visgraten ... Ik kan mij niet herinneren ooit last te hebben gehad van een graad die is blijven steken! Blasius beschermt niet alleen tegen visgraten, maar kan worden aangeroepen bij en tegen alle keelaandoeningen. Als KNO-arts noemde mijn vader dit gekscherend wel ‘oneerlijke concurrentie’! Ook van de heilige Cunera moest hij waarschijnlijk niet veel hebben.


Heilige Cunera van Rhenen, beschermster tegen keelpijn en steun en toeverlaat voor slechtzienden

De zogenoemde Wurgdoek van Cunera, linnen doek versierd met lussen van vlas: 157 x 67 cm., 4de eeuw, afkomstig uit Ethiopië of Egypte,

Museum Catharijneconvent, Utrecht


Cunera was één van de elfduizend maagden waarmee de heilige Ursula vanuit Engeland een pelgrimstocht naar Rome had ondernomen. Op de terugweg ging het gezelschap langs Keulen. Zij werden met z’n allen door de Hunnen vermoord … op een na. Alleen Cunera werd gered door de koning van de Rijn Radboud (680-719). Hij nam haar mee naar zijn paleis in Rhenen. Daar viel zij op door haar voorbeeldig en deugdzaam gedrag, haar kuisheid, intense gebed, haar vasten en haar zorg voor de armen. Radboud kreeg steeds meer ontzag voor Cunera. Ondanks het feit dat de bewondering van de koning puur platonisch was, wekte het de afgunst van zijn echtgenote Alunda. Zij wurgde Cunera met haar eigen halsdoek.

De doek is afkomstig uit de Cunerakerk in Rhenen. Blinden die deze doek aanraakten konden van hun blindheid genezen. Het reliek had zijn kracht bewezen! Zo gebeurde het tijdens een processie waarbij de doek in Rhenen werd rondgedragen dat een blinde jongen met zijn ouders langs de kant van de weg stond. Beide ouders hadden gedurende de drie nachten daarvoor de opdracht gekregen de ogen van hun zoon met de wurgdoek aan te raken. Toen zij dat deden kon de jongen weer zien.

Vanwege haar wurging kunnen mensen met uiteenlopende keelaandoeningen zich scharen onder het patronage van Cunera. Door de helende werking van de wurgdoek van Cunera kan haar hulp ook worden ingeroepen door blinden en slechtzienden.


Links: Noord-Nederlandse meester, Cunera van Rhenen, eikenhout, hoogte 65 cm., ca. 1495-1504, Museum Catharijneconvent, Utrecht

Rechts: Meester van Delft, Cunera, rechter zijluik van het Drieluik met Maria en kind in besloten tuin, zijpaneel: hoogte 84,5 cm., ca. 1495-1504, Museum Catharijneconvent, Utrecht


Op beide kunstwerken draagt Cunera een opvallende halsdoek om haar hals. Op het beeld hangt haar attribuut kruislings voor haar borst en op het schilderij is de sjaal losjes voor haar borst geknoopt.


Lucia van Syracuse, beschermster tegen oogkwalen en keelpijn

Lucia geldt als een maagdelijke martelares die omstreeks 304 stierf tijdens de christenvervolgingen onder keizer Diocletianus (regeerperiode: 284-305).

Het verhaal vertelt dat de moeder van Lucia ongeneeslijk ziek was. Op een gezamenlijke bedevaart naar het graf van Agatha (zie stukje over Agatha hieronder) werd zij op een wonderbaarlijke manier genezen. Lucia verbrak haar verloving met consul Paschasius omdat zij haar kuisheid wilde bewaren en verdeelde haar bruidsschat onder de armen. Haar woedende verloofde wilde wel eens weten hoe zij daar bij kwam. Tijdens de ondervragingen vertelde Lucia dat zij christen was en dat zij voortaan als maagdelijke bruid van Jezus door het leven wilde gaan. Toen Paschanias dat vernam wist hij daar wel wat op! Lucia werd veroordeeld tot tewerkstelling in een bordeel. Op wonderbaarlijke wijze werd zij echter zo zwaar dat de wachters niet in staat waren haar weg te brengen naar het beoogde bordeel. Nu werd een span ossen ingezet maar ook die kregen het niet voor elkaar haar van haar plaats te slepen. Het aantal ossen werd opgevoerd, maar zelfs 40 paar ossen was niet bij machte om haar van haar plaats te krijgen. Zij had daarmee haar maagdelijkheid behouden, maar werd nu onderworpen aan verschillende martelingen. Zo rukten de beulen haar ogen uit. Vervolgens wordt Lucia op een brandstapel geplaatst, maar de verbranding mislukte omdat het vuur geen vat op haar kreeg. Tenslotte werd zij gedood door een dolksteek in de hals.

Het uitsteken van de ogen is bepalend geweest voor haar patronage. Zij is de schutspatroon van blinden en slechtzienden. Vanwege het doorsteken van haar hals kan Lucia ook worden aangeroepen bij keelaandoeningen. Het vaste attribuut van Lucia is een schaaltje met daarin twee ogen. Zij kan ook staande worden afbeeld met een zwaard of een dolk die haar keel doorsteekt.

In de Legenda aurea begint Jacobus de Voragine het verhaal over Lucia met de opmerking dat de naam Lucia is afgeleid van lux, dat licht betekent in het Latijn. Haar feestdag valt op 13 december, rond de kortste dag van het jaar. De terugkeer van het licht is een belangrijk aspect rondom haar verering. Op die dag werd het feest van het licht gevierd. Lucia kan ook het licht in de ogen (terug) brengen.


Het martelaarschap van Lucia, Meester van de Kruisafname van Figdor, olieverf op paneel: 132,4 x 101,7 cm.,

Rijksmuseum Amsterdam, ca. 1505- ‘10, Rijksmuseum Amsterdam


Detail van het martelaarschap van Lucia,

Meester van de Kruisafname van Figdor


Rechts zien we de ossen die aangemoedigd worden om Lucia naar het bordeel te brengen. Bij de ingang van het bordeel en op de eerste verdieping zien we enige activiteiten die bij een bordeel passen.


Lucia van Syracuse, gepolychromeerd hout, hoogte 70,5 cm,

ca. 1500-1530, Hof van Busleyden, Mechelen


Het zwaard gaat dwars door de keel van Lucia.


Francisco de Zurbarán, Lucia, olieverf op doek: 104,1 x 77,2 cm, ca. 1625, National Gallery of Art, Washington


Lucia draagt een schaal met daarop haar beide ogen.


Domenico Beccafumi (1486-1551), Lucia, olieverf op paneel: 55 x 38 cm.,

1521, Pinacoteca Nazionale di Siena


Genoveva van Parijs, beschermster tegen oogkwalen

Volgens de legende zou Genoveva op vijftienjarige leeftijd door bisschop Germanus van Auxerre (bisschop: 418-448) tot het christendom zijn bekeerd. Ondanks het verbod van haar moeder bezoekt Genoveva geregeld de kerk. Uit woede over de kerkgang van haar dochter slaat haar moeder haar in het gezicht waarop de moeder blind wordt. Met het water dat Genoveva uit een bron schept en waarover zij een kruisteken maakt, geneest zij haar moeder.

Met dit verhaal wordt Genoveva een van de beschermheiligen bij of tegen oogkwalen. Er is nog een legende waardoor dit patronage kan worden verklaard. Tijdens een van haar vele nachtelijk uren die Genoveva biddend in de kerk doorbrengt dooft de duivel de kaars die Genoveva in de hand houdt om in haar gebedenboek te kunnen lezen. Een engel steekt de kaars weer aan en brengt daarmee het licht (in de ogen) terug. Het lukt de duivel nu niet meer op de kaars uit te blazen.




Hugo van der Goes, Genoveva, olieverf op paneel, 38,8 x 23,5 cm., ca. 1476, Kunsthistorisches Museum, Wenen


Het duiveltje doet zijn uiterste best om de kaars uit te blazen, maar dat zal hem niet meer lukken.


Agatha van Sicilië, beschermheilige tegen borstkwalen

Ook de heilige Agatha draag als attribuut iets op een schaal dat in verband wordt gebracht met haar martelaarschap: haar borsten.






Francisco de Zurbarán, olieverf op doek: 129 x 61 cm., voor 1634,

Musée Farbre, Montpellier, Frankrijk


Agatha leefde in de derde eeuw in de stad Catania op Sicilië. Daar onderging zij onder de regering van keizer Decius (regeerperiode 258-251) de marteldood. Op grond van het mystieke huwelijk met haar hemelse bruidegom wijst zij de Romeinse stadhouder Quintianus af. Met martelingen probeerde hij haar te dwingen haar geloof af te zweren, maar zij blijft volharden. Tijdens de folteringen werden uiteindelijk met scherpe tangen of messen haar borsten afgesneden.


Quintianus geeft bevel de borsten van Agatha te verwijderen.

Meester Francke, Marteling van Agatha, paneel van het Barbara-altaarstuk,

ca. 1430, Nationaalmuseum van Finland, Helsinki


Terwijl de man links nog eene flink uithaalt flink is de beul rechts met een groot mes bezig de borst van Agatha af te snijden.


Vanwege de amputatie van haar borsten wordt Agatha aangeroepen bij problemen met de borsten, borstziekten en ontstekingen.


Piero della Francesca, Agatha toont haar borsten op een schaal, paneel van het Antonius-altaarstuk,1460, Galleria Nazionale dell’Umbria, Perugia, Italië


Apollonia van Alexandrië, beschermheilige tegen kiespijn en patrones van tandartsen

Jean Fouquet, het martelaarschap van Apollonia, detail miniatuur in het getijdenboek van Étienne Chevalier,1452-60


Het verhaal over het martelaarschap van Apollonia speelt zich af in de Egyptische stad Alexandrië tegen de achtergrond van de regeringsperiode van keizer Decius (regeerperiode: 249-251).

Apollonia was met het christendom in aanraking gekomen. Hoewel zij nog niet gedoopt was, weigert zij het huwelijk dat haar ouders voor haar hadden geregeld. Zij had zich voorgenomen om als maagdelijke bruid van Jezus door het leven gaan. Apollonia werd gedwongen aan de heidense goden te offeren. In haar passio worden de meest afschuwelijke martelingen beschreven. Ook toen men een voor een haar tanden trok bleef zij volharden in haar geloof. Op grond van deze marteling geldt Apollonia als patrones van de tandartsen en wordt zij aangeroepen tegen tandpijn.

De man die de tang hanteert moet zich flink schrap zetten om de tand te kunnen trekken.


Apollonia, anoniem paneel in de Sint Michael en alle engelen kerk van Barton Turf in het Graafschap Norfolk, Engeland


Apollonia wordt vrij standaard afgebeeld met haar belangrijkste attribuut: zij heeft een tang in haar hand met daarin een tand of een kies.

Juan de Flande, Apollonia 1507-’08, olieverf op paneel,

Universiteitsmuseum Salamanca, Spanje


Margaretha van Antiochië, beschermster bij zwangerschap, barensweeën en als hulp bij een voorspoedige bevalling

Margaretha was in het geheim door haar voedster in het christelijk geloof opgevoed. Zij groeide op tot een vroom christelijk meisje. In haar passio wordt beschreven dat zij uitzonderlijk mooi was. Ook Margaretha had een mystiek huwelijk met Jezus gesloten en wilde daarom van geen man weten. Daarom wees zij ook het aanzoek af van Olibrius, de heidense stadsprefect (derde eeuw) van Antiochië. Om haar tot afvalligheid te dwingen werd zij wreed gefolterd.

Volhardend in haar geloof onderging zij de martelingen standvastig en werd tenslotte in een kerker geworpen. Daar bad zij tot God met het verzoek haar de grote vijand te tonen. Daarop verscheen de duivel in de gedaante van een draak die haar verslond. Met het kruis dat zij in haar handen had gehouden kon zij de buikwand van de draak van binnenuit opensnijden. Het beest barste open en Margaretha kwam er ongedeerd uit tevoorschijn.



Blijkbaar heeft het monster Margaretha niet alleen met huid en haar, maar ook met haar kleren én het kruis verslonden. In de bek van de draak zien we nog een stuk van de mantel van Margaretha. De buik van het dier is tot bloedens toe met het kruis opengesneden en Margaretha komt er dankbaar biddend met het kruis in haar handen uit.

Vanwege haar ‘geboorte’ uit de draak kan de hulp van Margaretha worden ingeroepen bij alles rondom zwangerschap en geboorte. Zwangere en barende vrouwen, kraamvrouwen en bakers stelden zich onder haar bescherming. Zij kon worden aangeroepen tegen ongelukken tijdens de zwangerschap of de geboorte; bij hevige barensweeën kon zij de pijn verlichten en na de geboorte kon een beroep op haar worden gedaan wanneer de borstvoeding niet op gang wilde komen.

Zij werd tenslotte onthoofd, maar niet voordat zij tot God gebeden had met het verzoek dat elke vrouw die haar in barensnood zou aanroepen een gezond kind ter wereld zou brengen. Jacobus de Voragine eindigt het verhaal met ‘… er klonk een stem uit de hemel dat haar gebeden verhoord waren’.


Willem Vrelant, (actief in Brugge, 3de kwart van de 15e eeuw)

Margaretha komt uit de draak, pagina uit een getijdenboek

J. Paul Getty Museum, Los Angeles


Ook op deze miniatuur zien we nog een slip van de mantel in de muil van de draak. Ik stel mij zo voor dat de mantel vanaf de bek van de draak via het binnengedeelte van de nek van het dier doorloopt naar de plaats waar de heilige met haar mantel uit de draak tevoorschijn komt. Ook hier is de buik van het monster op de rug (!) opengebarsten op de plaats vóór Margaretha.

Gebruikte literatuur

· Jacobus de Voragine, Legenda aurea, Levens van de heiligen, vertaald uit het Latijn en ingeleid door Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink, Amsterdam, 2023

· Josephine Schnohr en Banjamin Christensen, De zwarte Dood – leven en sterven met de pest in de Middeleeuwen, geplaatst op internet op 18-05-2022

· Stijn van der Linden, De heiligen, Amsterdam, 1999

· Louis Goossen, Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten, Nijmegen, 1992

· Wikipedia: Antoniusvuur, geraadpleegd op 21-3-2014


P.S. Ik had de afgelopen dagen behoorlijk wat problemen met de opmaak van het artikel. U merkt dat vooral nog bij een aantal van de onderschriften bij de afbeeldingen. Ik hoop dat een en ander de volgende week is opgelost.


191 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page