top of page
  • Foto van schrijverPaul Bröker

Historieschilderkunst rondom Rembrandt uit The Leiden Collection


Detail Jan Steen, Banket van Antonius en Cleopatra


Inleiding

In het laatste artikel op deze blog (12 augustus jl.) werd slechts een van de schilderijen besproken die te zien zijn op de tentoonstelling Rembrandt & tijdgenoten, Historiestukken uit The Leiden Collection. De tentoonstelling is te zien in de Hermitage Amsterdam tot en met 27 augustus 2023! Dat betekent dat u alleen nog maar vandaag en morgen in de gelegenheid bent om de tentoonstelling te bezoeken!! Zoals ik in het artikel van twee weken geleden al vermeldde was ik pas laat in de gelegenheid om naar de tentoonstelling te gaan.


The Leiden Collection behoort tot ‘s werelds belangrijkste particuliere collecties 17de-eeuwse Nederlandse kunst. The Leiden Collection werd in 2003 opgericht door het Amerikaanse echtpaar Thomas Kaplan en Daphne Recanati Kaplan. De verzameling is genoemd naar de geboorteplaats van Rembrandt en richt zich vooral op de werken van Rembrandt en Noord-Nederlandse tijdgenoten.

Omdat de tentoonstelling zich vooral richt op de historiestukken uit de collectie wordt in het artikel van vandaag een aantal historiestukken behandeld die op de tentoonstelling te zien zijn.


Historieschilderkunst

De tentoonstelling opent met een aantal belangrijke kunsttheoretische boeken uit de zestiende en zeventiende eeuw. Ik meen dat het voor een goed begrip van wat historieschilderkunst inhoudt voldoende is dat ik mij in dit artikel beperk tot de Metamorfosen van Ovidius en Het Schilder-Boeck van Karel van Mander. De andere werken die op de tentoonstelling worden behandeld zijn: Cesare Ripa: Iconologia, of Uijtbeeldinghe des verstants, uitgave Nederlandse vertaling: Amsterdam 1644 en Samuel van Hoogststraten: Inleyding tot de hooge schoole der schilderkunst, uitgave: Rotterdam 1678.


Titelpagina van Karel van Mander Het Schilder-Boeck, Haarlem 1604, Universiteitsbibliotheek Leiden


Tekst van de titelpagina van Het Schilder-Boeck:

Het Schilder-Boeck waer in Voor eerst (‘allereerst’ of ‘in het begin’) de leerlustighe Iueght (‘jeugd’) den grondt der Edel Vry Schilderconst in Verscheyden deelen Wort Voorghedraghen. Daernae in dry deelen t'Leuen (‘het levensverhaal’) der vermaerde doorluchtighe Schilders des ouden, en nieuwen tyds. Eyntlyck (‘als laatste’ of ‘op het einde’) d'wtlegghinghe op den Metamorphoseon pub. Ouidij Nasonis. Oock daerbeneffens wtbeeldinghe der figueren. Alles dienstich en nut den schilders Constbeminders en dichters, oock allen Staten van menschen. Door Karel van Mander Schilder, voor Paschier van Wesbusch, Boeck vercooper, Tot Haerlem 1604.


Historieschilderkunst is een genre met verhalende voorstellingen. Kunstenaars baseren zich daarbij op vertellingen uit de Bijbel, de klassieke mythologie, de geschiedenis, legendes en verhalen uit de literatuur.

In het eerste deel van Het Schilder-Boeck houdt Karel van Mander (1548-1606) de kunstenaars onder andere voor dat het hoogste doel van de schil­derkunst is gelegen in het schilderen van historiestukken.


In het artikel Rembrandt in Leiden, over drama in enkele jeugdwerken van een historieschilder (10 sept. 2022) schreef ik op deze blog al eerder over de historieschilderkunst. Ik schreef toen dat in de tijd dat schilders zich steeds meer in verschillende genres gingen specialiseren, een kunsttheoreticus als Karel van Mander hen voorhield, dat het hoogste doel van de schil­derkunst is gelegen in het schilderen van historiestukken. Een historieschil­der moet immers al de ver­schillende genres beheersen omdat die nodig zijn om de context van een verhaal goed weer te geven. Zo moet hij landschap­pen, portretten, interieurs, stillevens en mense­lijke ge­staltes overtuigend kunnen schilderen. Maar daarmee is de historieschilder er nog niet! Hij moet een moment uit een geschiedenis / een verhaal zó uitbeelden dat de beschouwer die het verhaal kent en de voorstelling ziet, direct aan het bedoelde verhaal denkt. In Het Schilder-Boeck houdt Van Mander schilders voor, steeds de climax in een verhaal als onderwerp voor een schilderij te nemen. Vaak is dat een dramatisch hoogtepunt dat samenvalt met een cruciaal moment in een verhaal: doorslaggevende besluiten, bepalende gebeurtenissen of beslissende wendingen waarbij emoties oplopen en met elkaar in conflict kunnen komen. Het is de taak van een historieschilder het menselijk drama van dat ene cruciale moment en de emoties die de voorgestelde personen overvalt krachtig en inlevend op de beschouwer over te dragen. Dat kan de schilder bereiken door verschil­lende gelaatsuitdrukkingen en door middel van lichaams­expressie. Door de weergave van het mense­lijk lichaam in uiteenlopende houdin­gen kan de schilder ook nog eens laten zien dat hij de anatomie van het menselijk lichaam beheerst.

Behalve artistieke aspecten stond de historieschilderkunst in hoog aanzien omdat de uitgebeelde verhalen vaak als stichtelijk kunnen worden opgevat. Uit veel verhalen spreekt immers een zekere moraal.

De historieschilderkunst werd ook gewaardeerd omdat de schil­der ermee kan aantonen kennis te hebben van vermaarde litera­tuur. Om een aansprekend moment van een verhaal in beeld te kunnen brengen moet de kunstenaar het verhaal immers goed kennen.


Voor alle zeventiende-eeuwse historieschilders is de Bijbel de belangrijkste bron. Voor de verbeelding van de verhalen uit de klassieke mythologie is de Metamorfosen van de Romeinse dichter Publius Ovidius Naso, kortweg: ‘Ovidius’ (43 v.Chr.-17 n.Chr.) veruit de voornaamste bron. In Het Schilder-Boeck van Karel van Mander komen die twee bronnen bij elkaar! Op de titelpagina lazen we al: ‘Eyntlyck d’Wtlegghinghe op den Metamorphoseon’. In het derde en laatste deel van Het Schilder-Boeck neemt de schrijver namelijk een bespreking op van de Metamorfosen van Ovidius. Daarmee toont Van Mander zich een humanistisch geleerde. Het Humanisme van de 15de-17de eeuw stelde zich ten doel om door middel van de uitgave en de bespreking van boeken van klassieke auteurs de inhoud van die werken toegankelijk te maken voor een groter publiek én in verband te brengen met het christelijke gedachtegoed. In zijn Wtlegghinghe legt de schrijver de verhalen uit en voorziet hij de verhalen van de niet-christelijke dichter Ovidius van een christelijke moraal.


Een aantal schilderijen op de tentoonstelling in de Hermitage

Hieronder wordt een zestal schilderijen behandeld. Daarbij wordt steeds begonnen met het vertellen van het verhaal. Daarna bekijken we hoe de kunstenaar het verhaal in beeld heeft gebracht en wordt geprobeerd te achterhalen wat de betekenis van het schilderij was in de tijd dat het werd vervaardigd. Bij dat laatste had ik veel hulp aan de schitterende en uitstekend gedocumenteerde catalogus Het Oude Testament in de schilderkunst van de Gouden Eeuw die in mijn boekenkast veel te lang een ongelezen bestaan leidde.

De kans is natuurlijk groot dat u de verhalen wel kent, maar misschien heeft u het verhaal al een tijdje niet gelezen en herinnert u zich niet alle details meer. Ik blijf die verhalen ook opnemen omdat ik steeds vaker merk dat bij de generatie van mijn kinderen, maar ook binnen mijn eigen generatie met het badwater van het geloof ook de kennis van de verhalen overboord wordt gegooid. Stelt u zich eens voor dat u het Bijbelse verhaal over de gebeurtenissen in de Hof van Olijven niet kent. Wanneer u dan het schilderij van Arent de Gelder op de tentoonstelling ziet, zou u onder de indruk kunnen komen van de schoonheid van hetgeen is voorgesteld, maar vaak ook niet veel meer dan dat! U kunt de in beeld gebrachte emoties van de afgebeelde personen niet aanvoelen en u komt er ook niet achter hoe de personen op het schilderij zich ten opzichte van elkaar verhouden.


Jezus in de Hof van Olijven

Arent de Gelder, Christus op de Olijfberg, olieverf op paneel: 36,8 x 42,5 cm.,

ca. 1715, The Leiden Collection

Detail Arent de Gelder, Christus op de Olijfberg


Alle vier de evangelisten schrijven erover dat Jezus na het Laatste Avondmaal met de apostelen naar de hof van Gethsemane gaat, aan de voet van de Olijfberg. Wanneer Jezus in zijn eentje nog wat verder de tuin in loopt vraagt hij de apostelen samen met hem te waken en te bidden. De beschrijving in het Evangelie van Lucas komt het dichtst bij de voorstelling die de Dordtse schilder Arent de Gelder (1645-1727) verbeeldt. Lukas maakt als enige melding van de engel die verschijnt nadat Jezus zich in doodsangst tot zijn vader heeft gericht. De engel troost Jezus in zijn wanhoop: “Toen verscheen hem een engel uit de hemel, om hem kracht te geven. En door doodsangst bevangen bad hij nog vuriger, en zijn zweet droop als bloeddruppels neer op de grond. Toen hij opstond van zijn gebed en naar zijn leerlingen ging trof hij hen aan in diepe slaap.” (Lukas 22: 43-46)


Op het kleine, schetsmatige schilderij laat Arent de Gelder ons meeleven met de eenzaamheid, het verdriet en de angst van Jezus. In zijn streven naar realisme moet de schilder bedacht hebben de verschijning van de engel zoveel mogelijk voor te stellen als een hemels visioen dat zich alleen in het hoofd van Jezus moet hebben afgespeeld.

De kunstenaar maakt er een ontroerend schouwspel van. De nachtelijke duisternis wordt slechts verlicht door het mysterieuze schijnsel dat van de engel uitgaat. Het licht valt vooral op Jezus; een kwetsbare gestalte die bij de beschouwer verdriet over zijn leed oproept. De beschouwer zal ook zeker getroffen zijn door de rode bloedvlekken op de grijze mantel van Jezus; het zweet dat als bloeddruppels op zijn kleed is gevallen.

Zoals Lucas beschrijft sterkt de engel Jezus. Niet met woorden! in het Evangelie van Lukas spreekt de engel niet! Woorden zijn ook niet nodig! Een koesterend gebaar was voor de kunstenaar voldoende om duidelijk te maken dat de engel Jezus in zijn wanhoop bijstaat. De hemelbode omhelst Jezus door een grote vleugel om hem heen te slaan. Met dat gebaar laat de engel Jezus voelen dat hij er niet alleen voor staat.


Toch wacht Jezus direct daarop een volgende teleurstelling! Nadat de engel hem heeft verlaten loopt Jezus terug naar de apostelen die hij had gevraagd samen met hem te bidden en te waken, maar die zijn in slaap gevallen! Van een gezamenlijk waken is geen sprake! Niet veel later zal Judas hem verraden en wordt Jezus in de boeien geslagen. De volgende dag wordt hij gedood.

Detail Arent de Gelder, Christus op de Olijfberg


De apostelen liggen op een hoopje in de rechter benedenhoek van het schilderij. Omdat het hemelse licht van de engel op de plaats waar de apostelen liggen in helderheid is afgenomen zien we in eerste instantie slechts een wanordelijk groepje apostelen die dicht bij elkaar zijn gekropen onder een olijfboom. De apostel met de rode muts is nog gemakkelijk te onderscheiden. Daarna is het op de tentoonstelling even puzzelen voordat we ook de twee andere apostelen herkennen. Dat komt ook omdat hun lichamen grotendeels onder de plunje en dekens of iets dergelijks schuilgaan.


David en Uria

Pieter Lastman, David geeft Uria een brief voor Joab, olieverf op paneel: 42,8 x 63,3 cm., gesigneerd en gedateerd: 'PLastman fecit 1619', The Leiden Collection

Het Oudtestamentische verhaal van David en Uria wordt verteld in 2 Samuël 11: 1-27. In de strijd tegen de Amonieten had koning David zijn bevelhebber Joab er met zijn leger op uitgestuurd om het op te nemen tegen de vijand.

In die tijd had de koning vanaf het balkon van zijn paleis een mooie vrouw in het oog gekregen die aan het baden was. Het bleek Batseba te zijn, de vrouw van Uria die in het leger van Joab diende. Omdat de man van Batseba dus niet in de stad was zag de koning zijn kans schoon om Batseba naar het paleis te laten komen. Daar had David gemeenschap met haar. Al vlug bleek dat zij zwanger was! David bedacht een plan om Uria het vaderschap van het kind van Batseba op te dringen. Hij liet een brief uitgaan naar Joab waarin de legeraanvoerder werd opgedragen Uria naar de koning te laten komen. Om de schijn te wekken dat hij Uria naar zijn paleis had laten komen om door hem geïnformeerd te worden over de stand van zaken in de strijd tegen de Amonieten vroeg de koning hoe het daarmee stond. Daarna liet hij Uria naar zijn huis in Jerusalem gaan, naar Batseba. De koning ging er vanuit dat Uria er wel naar uit zou zien om de nacht samen met zijn vrouw door te brengen. David kreeg echter te horen dat Uria zich solidair voelde met zijn medesoldaten en er daarom niets voor voelde om zich thuis te buiten te gaan aan eten en drinken. De koning begreep ook dat Uria om diezelfde reden die nacht niet bij zijn vrouw had willen slapen. Dus het plan om Uria te laten denken dat hij de vader is van het kind dat zijn vrouw droeg was mislukt.

David liet nu een brief opstellen die Uria aan Joab moest overhandigen. In die brief werd de bevelhebber van de troepen opgedragen om Uria een vooruitgeschoven post te geven waar de strijd het gevaarlijkst was opdat de man van Batseba zou sneuvelen … en zo gebeurde! Na het bericht over de dood van Uria was David vrij om de weduwe tot vrouw te nemen en niemand zou weet hebben of kritische vragen stellen over haar buitenechtelijke zwangerschap!

Detail, Pieter Lastman, David geeft Uria een brief voor Joab


Uria, de paleiswachter, de jongeman achter de schrijftafel en zelfs de hond kijken naar de koning en naar de verzegelde brief die hij de hand houdt. Het lijkt erop dat David op het schilderij enige gewetensnood toont. Het overdragen van de brief lijkt niet van harte te gaan. Hij is in dubio, doen of niet doen? Hij heeft zijn hand met de brief nog niet uitgestrekt naar Uria. Dat gebeurt een luttel moment later, wanneer hij zich realiseert niet anders te kunnen!

Wanneer wij het verhaal kennen voelen we mee met de spanning van het moment dat door de Amsterdamse kunstenaar Pieter Lastman (1583 – 1633) in beeld is gebracht. Uria weet van niets! In een gepaste onderdanigheid heeft hij zijn helm afgezet en knielt voor de koning. Hij strekt zijn hand uit om de verzegelde brief met zijn eigen doodvonnis aan te nemen. De jonge klerk die de brief heeft opgesteld weet wat er gaande is, maar laat natuurlijk niets merken. Op de tafel voor hem staat het bakje met de lak waarmee de brief werd verzegeld.


In de 17de-eeuwse moralistische literatuur is het natuurlijk niet David die de schuld krijgt van alle ellende die zijn hitsigheid teweeg heeft gebracht! Het is vanzelfsprekend Bathseba die met haar verleidelijke bad Davids zinnen begoocheld had. Het verhaal werd opgevat als waarschuwing tegen het verleidelijke vrouwelijk schoon. In de catalogus Het Oude Testament in de schilderkunst van de Gouden Eeuw wordt een en ander ondersteund met een versje:

‘Daarom (o Christen-mensch) wilt gy u zuyver houden.

Zo wend u ogen af voor al van schoone vrouwen,

Het trekt u tot verderf, haar Eed’le Schoonigheid

Heeft menig opregt Hert tot Over-spel verleyd’.

(In de catalogus geciteerd uit: J.C. Mayvogel, Gulden-Spiegel, ofte Opweckinge tot christelijke deugden, Amsterdam, 1684).

Ook sterk in dit verband:


Sints Adam, ons eerste vader

David, Samson, Salomon algader

Bedrogen sijn door wiven

Wie van ons zal onbedrogen bliven?

(Nederlandse spreuk, 16de eeuw aangehaald in Lucas van Leyden - Grafiek, 1978)


Wanneer oudtestamentische hooggeachte figuren als Adam, David, Samson en Salomon door vrouwen zijn bedrogen, wie van ons eenvoudige lieden zal dat dan niet overkomen?


Jakob en zijn zonen

Omgeving Rembrandt, Gerbrand van den Eeckhout(?), een boodschapper toont Jakob het bebloede kleed van zijn zoon Jozef, olieverf op doek: 114 x 96,2 cm., waarschijnlijk begin jaren 1650, The Leiden Collection


Abraham, Isaak en Jakob zijn de drie aartsvaders, de stamvaders van het Joodse volk. Isaak is de zoon van Abraham. Samen met Rebekka krijgt Isaak twee zonen: Esau en Jakob. Hoewel Jakob de jongste was weet hij Esau het eerstgeboorterecht te ontfutselen … in ruil voor een bord linzensoep!


De geschiedenis van Jakob en zijn zonen vangt aan in het 37ste hoofdstuk van het boek Genesis. De jongste zoon van Jakob is Jozef. Er ontstaat wrevel en jaloezie tussen Jakob en zijn oudere broers. Hij vertelt ‘de kwade geruchten die over zijn broers de ronde deden door aan zijn vader’. Omdat Jakob Jozef op hoge leeftijd had gekregen hield hij meer van zijn jongste zoon dan van de anderen. Zo kreeg Jozef een schitterend en kostbaar kleed van zijn vader. Dat maakte de verhouding tussen Jozef en zijn broers er niet beter op. Daar komt nog bij dat Jozef dromen vertelde waarin hij voornamer naar voren komt dan zijn broers. Zo vertelde hij dat hij had gedroomd dat zijn broers nederig voor hem zouden hebben gebogen. De broers kregen nu zo'n hekel aan hun jongste broer dat zij hem wel konden vermoorden.

Al vlug deed zich een gelegenheid voor om zich van hun lastige broer te ontdoen. Jakob had Jozef naar een vlakte bij de stad Dothan gestuurd. Daar weidden zijn broers de kudde van hun vader. Jakob was benieuwd hoe het met zijn zoons en de kudde ging, dus Jozef ging op pad. De broers zagen hem al in de verte aankomen. Zij besloten hun broer in een drooggevallen put te gooien. Daar zou hij wel van honger en dorst omkomen. Toen hij bij hen was gekomen trokken zij zijn fraaie kleed uit en gooiden hem in die put. Niet veel later trok er een handelskarvaan aan die plaats voorbij. De broers besloten Jozef uit de put te halen en hem aan de kooplieden te verkopen.

Maar hoe moesten zij nu de vermissing van hun boer aan hun vader verklaren? De broers bedachten een plan om hun vader te laten geloven dat Jozef door een wild dier was verslonden. Zij slachtten een geitenbokje en haalden het kleed door het bloed van het dier. Daarna lieten zij het kleed door een man naar hun vader brengen. De man moest tegen Jakob zeggen: “Zie dit kleed hebben wij gevonden. Kijkt eens goed of het niet het kleed van uw zoon is." Jakob herkende het meteen en riep uit: “Het kleed is van mijn zoon! Hij moet verslonden zijn door een roofdier. Hij is verscheurd, Jozef is verscheurd.” Jakob scheurde zijn kleren en deed een rouwkleed om en rouwde om zijn zoon, dagenlang. Al zijn zonen en dochters kwamen naar hem toe om hun vader te troosten, maar hij wilde niet getroost worden en zei: “Ik zal rouw dragen totdat ik naar mijn zoon in het dodenrijk afdaal.” (Genesis 37: 1-35)


De handelskaravaan was ondertussen verder getrokken naar Egypte. Daar werd Jozef verkocht aan Potifar. Jozef zou uiteindelijk onderkoning van het land worden en zijn broers zouden zich daar inderdaad voor hem buigen!

Detail omgeving Rembrandt, Jakob ziet het bebloede kleed van Jozef


Het schilderij wordt wel toegeschreven aan Gerbrand van den Eeckhout (1621-1674), die eind jaren ’30 leerling was van Rembrandt. De ruwe expressieve wijze van schilderen die het schilderij kenmerkt zouden inderdaad kunnen wijzen op de invloed van Rembrandt.

Het emotioneel geladen schilderij brengt het moment in beeld dat een boodschapper het bebloede kleed van Jozef aan zijn vader heeft laten zien. Jakob heeft het direct herkend als het kleed dat hij aan zijn zoon heeft gegeven.

De beschouwer wordt volledig meegenomen in het drama van het moment. We voelen de radeloosheid van de oude vader die werkelijk niet meer weet wat hij moet doen. Hij is de controle over zijn lichaam en ledematen volledig kwijt. Jakob is op de grond gezakt en totaal vervuld van huiver en paniek heeft hij het bovenlichaam naar achteren geworpen en in een machteloos gebaar heft hij zijn handen omhoog. Hij slaat zijn hoofd achterover en schreeuwt het uit van wanhoop en verdriet. De omstanders proberen hem te troosten en tot bedaren te brengen. Aan het heftig bewegende lichaam voelt de beschouwer dat Jakob geen troost vindt bij de vertroosting van zijn zoons en dochters … (Genesis 37: 35)


Bij een voorstelling van Bijbelse en klassieke geschiedenissen konden eigentijdse boeken en toneelstukken een rol spelen. Zo moeten Rembrandt en zijn tijdgenoten bij de veelvuldige weergave van het verhaal over Jozef de toneelwerken van hun stadsgenoot Joost van de Vondel helder voor ogen hebben gestaan. Vondels toneelstuk Joseph in Dothan uit 1640 moet hebben bijgedragen tot de populariteit van de verhalen rondom Jozef en zijn familie in de beeldende kunst van die tijd in het noordelijke deel van de Nederlanden.


De grote populariteit van Jakob en zijn gezin in de kunst van de noordelijke Nederlanden heeft te maken met een heftige theologische strijd die hier woedde: de verschillen van inzicht over de leer van de predestinatie! Velen vonden hun gelijk in de oudtestamentische verhalen rondom het gezin van Isaak. Om dat te begrijpen moeten we terug naar het verhaal over Isaak, Rebekka, Esau en Jakob. Hoewel Esau de oudste was en het eerstgeboorterecht toekwam weet Jakob dat met list en bedrog én met de hulp van zijn moeder Rebekka te verkrijgen. Dat begon met het bord linzensoep (Genesis 25: 28-34) en gaat door met het bedrog van Jakob en Rebekka waardoor Isaak de eerstgeboortezegen aan zijn iets jongere zoon Jakob geeft. (Genesis 27: 1-29)

Govert Flink, Isaak zegent Jakob, olieverf op doek: 117x 141 cm., ca. 1638, Rijksmuseum, Amsterdam. Het schilderij is niet op de tentoonstelling te zien en behoort ook niet tot The Leiden Collection.


Het schilderij behoort tot de mooiste schilderijen uit het oeuvre van de Rembrandt-leerling Govert Flink (1615-1660). Het is vooral de manier waarop de kunstenaar de spanning in het verhaal opvoert en de wijze waarop de hoofdrolspelers op dat ene moment in het drama hun emoties tonen ... de leermeester zal trots zijn geweest op zijn leerling!

De oude Isaak is blind en voelt zijn einde naderen. Voordat hij sterft wil hij Esau de eerstgeboortezegen geven. Hij stuurt zijn oudste zoon op pad om een stuk wild te gaan schieten om het ter gelegenheid van de plechtige zegen voor hem klaar te maken. Wanneer Isaak daarvan gegeten heeft zal hij Esau de zegen geven. Esau gaat op pad. Rebekka had alles gehoord en wilde haar lievelingszoon Jakob laten zegenen. Zij verzon een list. Gedurende de afwezigheid van Esau geeft zij Jakob de opdracht om een geitenbokje te slachten ...

Op het schilderij van Govert Flink wordt Isaak flink belazerd! De oude blinde en op sterven liggende man heeft niet in de gaten dat zijn zoon hem misleidt. Van de vacht van het geslachte geitenbokje heeft Rebekka een soort handschoenen voor Jakob gemaakt. Jakob kan zich nu tegenover zijn vader voordoen als zijn broer Esau die veel behaarder was dan hij.

Jakob kijkt nog gespannen ... trapt mijn vader erin?, maar Rebekka ziet van achter de zijkant van het bed van haar man dat alles volgens plan verloopt … hij trapt er in!: terwijl Isaak met de ene hand nog voelt aan de behaarde hand van Jakob heft hij de andere hand en geeft zijn jongste zoon de eerstgeboortezegen. Het gebraden geitenbokje achter Jakob is zo door Rebekka klaargemaakt dat het naar wild smaakt. Ook hiermee wordt de oude vader bedrogen. Isaak had Esau er immers op uit gestuurd om een stuk wild voor hem te schieten en voor hem klaar te maken. (Genesis 27, 1-29)


We zullen zien dat het verhaal wordt gebruikt door de aanhangers van de leer van de predestinatie die in een felle strijd waren verwikkeld met degenen die de predestinatieleer afwijzen.

Kort door de bocht: Volgens Calvijn stond al vóór iemands geboorte vast wie er naar de hemel gaat. God zou alles hebben voorbeschikt, dus ook wie door hem zijn uitverkoren en wie niet. Volgens Luther kon niemand op voorhand in aanmerking komen voor verlossing. Slechts door goede daden konden de mensen in de hemel komen.

Dit verschil in inzicht leidde tot een fel theologische twistpunt tussen de remonstranten, die de leer van de voorbeschikking verwierpen en de contraremonstranten die zich bij de mening van Calvijn aansloten. Het zou uitmonden tot een enorme politieke twist in de nog jonge Republiek. Prins Maurits sloot zich aan bij de contraremonstranten, de aanhangers van de predestinatieleer. Johan van Oldenbarnevelt stierf op het schavot!


De aanhangers de leer van Gods voorbeschikking, vonden in het verhaal van Jakob en Rebekka hun gelijk! In de catalogus Het Oude Testament in de schilderkunst van de Gouden Eeuw wordt dat als volgt verwoord: “Het feit dat God vóór de geboorte van Jakob en Esau tegen de zwangere Rebekka had gezegd 'de oudste zal de jongste dienen' (Genesis 25: 23), leidde ertoe dat dit verhaal belangrijk werd in de calvinistische predestinatieleer." Calvijn zag in Isaaks vaderlijke zegening van Jakob de bevestiging van de goddelijke voorspraak. De zegen had een voorname betekenis. Calvijn: “De zegen was geen gewone bede, maar een wettig gezag, door God geschonken om de genade der uitverkiezing te openbaren.”!!


Het Banket van Antonius en Cleopatra

Jan Steen, Banket van Antonius en Cleopatra,

olieverf op doek: 81,2 x 107,8 cm,. ca. 1673-1675, The Leiden Collection


Het negende boek van Naturalis historia van Plinius de Oudere (23 of 24 – 79 n.Chr.) is getiteld Waterdieren. De paragraaf Parels begint met de opmerking: “Van alle kostbaarheden bezetten parels de eerste plaats en de absolute top.” Daarna schrijft Plinius uitgebreid over de voortplanting en gedragingen van de schaaldieren die de kostbare parels in hun schelpen hebben. Vervolgens laat Plinius zich laatdunkend uit over een aantal bekende en met naam genoemde vrouwen die zich vol hangen met die kostbare kleinoden. En dan: “Dit zijn nog niet eens de ergste voorbeelden van spilzucht. Er waren twee parels, die de grootste waren die er ooit zijn geweest. Beide waren in het bezit van de laatste koningin van Egypte, Cleopatra. Terwijl haar geliefde Marcus Antonius zich dagelijks met exquise gerechten liet vetmesten hoonde zij hooghartig en met schaamteloze arrogantie de luxe levensstijl van haar minnaar. Op zijn vraag wat er dan nog aan die weelde kon worden toegevoegd antwoordde zij dat ze aan één diner wel tien miljoen sestertiën zou kunnen spenderen. Antonius wilde graag weten hoe zij dacht dat voor elkaar te krijgen. Hij was er vast van overtuigd dat het onmogelijk was. Ze sloten een weddenschap af.

Cleopatra schotelde Antonius een lekker, maar niet heel bijzonder diner voor. Hij lachte spottend en vroeg naar de kosten. Zij verzekerde hem dat het een voorafje betrof en dat zij in haar eentje voor een bedrag van tien miljoen sestertiën tot zich zou nemen. Op haar bevel zetten de dienaar alleen een schaal azijn voor haar klaar. Zij droeg op dat moment aan haar oren die hoogst bijzondere en werkelijk unieke meesterwerken van de natuur. En terwijl Antonius zich afvroeg wat zij nu zou gaan doen, nam zij een van beide parels uit haar oor, legde deze in de azijn en toen deze was opgelost dronk zij de beker met azijn en parelgruis leeg.”


We kennen Jan Steen vooral van zijn genrestukken met binnenhuis taferelen die op het eerste gezicht vermakelijk en rommelig aandoen, maar bij nader inzien vaak een moralistische boodschap uitdragen. Toch zijn er van de Leidse schilder ook heel wat historiestukken bekend met Bijbelse en mythologische onderwerpen en in dit geval een schilderij waarin twee personen uit de klassieke geschiedenis de hoofdrol spelen: Marcus Antonius (83-40 v.Chr.) en Cleopatra (69-30 v.Chr.)

Cleopatra VI was koningin van het oude Egypte en de laatste vertegenwoordiger van de Ptolemeïsche dynastie. Zij had een verhouding met Julius Caesar (100-44 v.Chr.) en na de moord op de keizer trouwde zij met Marcus Antonius, de opperbevelhebber van het Romeinse leger.

De vrouw die de twee machtigste mannen uit haar tijd aan zich had weten te binden sprak vanzelfsprekend tot de verbeelding. In allerlei latere verhalen komt zij naar voren als een ware mannenverslindster, de femme fatale in eigen persoon, een vrouw die haar schoonheid gebruikte om mannen te verleiden en in het ongeluk te storten. Ook de wedijver van Cleopatra om haar geliefde een nog kostbaarder en weeldiger banket voor te zetten dan de maaltijd die Antonius voor haar had laten klaarmaken leidde na verloop van tijd tot uiteenlopende verhalen over haar decadentie en spilzucht. Ze zou verkwistend, decadent en een listige intrigante zijn geweest, en steeds komt haar onbegrensde wellust naar voren.

De zelfmoord van Marcus Antonius die uiteindelijk in haar armen overleed werd haar aangerekend. Haar eigen zelfgekozen dood werd in de moralistische literatuur als straf opgevat voor haar zondige leven. Daarnaast wordt ze ook wel opgevoerd als een edel slachtoffer van haar liefde en wordt haar zelfmoord als dapper beschouwd.

Detail Jan Steen, Banket van Antonius en Cleopatra


Op het schilderij van de Leidse kunstenaar Jan steen (1626-1679) knielt rechts op de voorgrond een jeugdige bediende met de door Plinius genoemde schaal met azijn. De koningin houdt een lege beker voor zich uit en presenteert deze aan de jongeman die er de azijn in kan schenken. In haar rechterhand houdt zij de oorbel met de parel.

Het lijkt er sterk op dat Marcus Antonius probeert om Cleopatra van haar heilloze plan af te houden. De legeraanvoerder leunt over de tafel om in te grijpen. Wanneer Jan Steen de tekst van Plinius getrouw volgt, zou Cleopatra dan op het punt staan haar tweede oorbel in azijn te laten oplossen. In latere versies van het verhaal zou haar geliefde dat hebben trachten te voorkomen.


Wellicht mogen we in de manier waarop het thema van het Banket van Antonius en Cleopatra door Jan Steen werd uitgevoerd ook wel een negatieve ondertoon vermoeden. De manier waarop Marcus Antonius over de tafel hangt en zijn hand uitstrekt naar de hand waarin Cleopatra de parel houdt moet wel worden opgevat als een poging om zijn geliefde van haar onzinnige plan af te houden. Zijn gebaar en handeling staan zo centraal op het schilderij dat wij wel móeten aannemen dat Jan Steen de boodschap heeft willen overbrengen dat hetgeen Cleopatra doet als een waanzinnige verspilling moet worden aangemerkt.

Ook veel omstanders reageren geschokt en afkeurend op het voorval. Een enkele deinst naar achteren en de man helemaal rechts aan de tafel lijkt met zijn gebaar zijn disgenoten te willen wijzen op het onzinnige optreden van de koningin. Alleen de vrolijke nar links van de tafel ziet de lol van de actie van Cleopatra wel in. Met de reacties van de omstanders zal Jan Steen de beschouwer hebben willen wijzen op de spilzieke en decadente levenswijze van Cleopatra. De gebruikelijke moraal van het verhaal wijst echter niet alleen op het gevaar van extravagantie en mateloosheid, maar is ook bedoeld als waarschuwing tegen de gewiekstheid van vrouwen!


De opdracht van Jezus in de tempel

Gerbrand van den Eeckhout, de opdracht van Jezus in de tempel,

olieverf op doek: 84,5 x 105,1 cm.,

gesigneerd en gedateerd: ‘G. V. Eeckhout fe. A. / 1672. 9o’


Lukas is de enige evangelist die vertelt over de opdracht van Jezus in tempel. (Lukas 2: 22-24) De Joodse wet schrijft voor dat veertig dagen na de geboorte van een zoon de reiniging van de moeder moet plaatsvinden. Rijkere mensen wordt in de wet opgedragen om bij deze gelegenheid een lam en een tortelduif te offeren; arme mensen konden volstaan met twee tortelduiven. Daar komt nog bij dat de eerstgeborene bij deze plechtigheid aan God moet worden opgedragen. (Leviticus 12: 3-8)

Lukas: “En toen de tijd voor hun reiniging volgens de Wet van Mozes was gekomen brachten zij hun zoon naar Jeruzalem om hem op te dragen aan de Heer … en offerden een paar tortels of twee jonge duiven.”

Er was die dag ook een man, Simeon genaamd, in de tempel. De Heilige Geest had hem geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de Messias zou hebben gezien. Geleid door de Heilige Geest kwam Simeon die dag naar de tempel en nam Jezus in zijn armen en herkende het kind als de Messias die hem was aangekondigd en hij loofde God met de woorden: “Nu laat u, heer, uw dienaar gaan, in vrede zoals u hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik uw redding gezien, die u hebt bewerkt ten overstaan van alle volkeren: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en tot eer strekt van Israël, uw volk.” (Lukas 2: 25-28)

Lukas noemt nog iemand die op dat moment in de tempel was: de hoogbejaarde profetes Anna. Lukas: “Nooit verliet zij de tempel, waar zij God dag en nacht diende met vasten en bidden. Juist op dat ogenblik kwam zij dichterbij en ook zij bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de verlossing van Jeruzalem. (Lukas 2: 36-38)

Detail Gerbrand van den Eeckhout, opdracht van Jezus in de tempel


Op de voorgrond, links van het midden van het schilderij knielen Jozef en Maria. Op het houten platform staat vóór Maria een mandje met daarin timmermangereedschap van Jozef. We herkennen in ieder geval een houten booromslag. Jozef houdt twee jonge duifjes vast bij de vleugels. Opvallend is dat op deze voorstelling van de opdracht van Jezus in de tempel Jozef en Maria niet behoren tot de hoofrolspelers; zij bevinden zich slechts in de schaduw en de eerste aandacht van de beschouwer gaat zeker niet naar hen uit!

De Amsterdamse schilder Gerbrand van den Eeckhout, (1621-1674) verlegt de aandacht van de beschouwer van Jozef en Maria naar de plaats en het moment waarop de oude Simeon het kindje Jezus in de armen heeft gesloten en hem heeft herkend als de aangekondigde Verlosser. Jezus en Simeon zijn de hoofdrolspelers op het schilderij. De aandacht van vrijwel alle personen in de tempel is op die twee gericht. Beiden dragen witte kleding en het licht valt rechtsreeks op Jezus en Simeon. Een veel betere titel van het schilderij zou daarom zijn: ‘Simeon herkent Jezus in de tempel’. Simeon knielt op de grond en uit zijn dankbaarheid dat God de Verlosser heeft gezonden en dat God heeft gewacht hem van de aarde weg te nemen zodat hij van deze gebeurtenis getuige mag zijn.

De mannen achter en rechts van Simeon dragen oosterse kleding en hebben een tulband op het hoofd. Zij zijn getuige van de lofzang van Simeon voor God.

Van den Eeckhout was eind jaren ’30 van de zeventiende eeuw een van de leerlingen in het atelier van Rembrandt. Zijn leermeester had een zekere fascinatie voor exotische kleding. Hij verzamelde stoffen en rekwisieten uit verschillende delen van de wereld die in Amsterdam werden aangeboden. We zien ze terug op zijn schilderijen. Zo kennen we verschillende schilderijen van Rembrandt met mannen die een tulband dragen. Om zichzelf een oostelijk voorkomen te geven draagt hij een tulband op het Zelfportret als de apostel Paulus (1661) in het Rijksmuseum.

Het is niet duidelijk wie die drie mannen achter Simeon voorstellen. Mogelijk heeft hij de mannen in de tempel opgevoerd om een oosterse sfeer op te roepen.

Rechts zitten vijf mannen achter een tafel met een aantal opengeslagen boeken. Het zijn ongetwijfeld schriftgeleerden. Twee van hen hebben hun gezicht naar Simeon gedraaid. Een derde persoon wijst de twee andere personen aan tafel op hetgeen hij ziet. Tegelijkertijd lijken de drie mannen rechts aan tafel het opmerkelijke voorval met elkaar te bespreken. Aanvankelijk leek het toch op een alledaagse gebeurtenis in de tempel: een ouderpaar dat met hun pasgeboren kindje naar de tempel is gekomen om het onder de Wet van Mozes te plaatsen. Zij tonen hun verbazing over die oude man en ook die oude vrouw die getuigen van de geboorte van de voorspelde Verlosser. Van de linkerkant nadert immers de oude profetes. Ook zij getuigt ervan dat die dag niet zomaar een pasgeboren jochie door zijn ouders naar de tempel wordt gebracht. Zij herkent het grootse belang van wat zij ziet en vouwt eerbiedig haar handen. Samen met zijn knielende ouders kunnen we het voorgestelde tafereel opvatten als een groot feest van her- en erkenning van het kind als de door de profeten voorspelde Verlosser.

Detail Gerbrand van den Eeckhout, opdracht van Jezus in de tempel


Ester en Ahasveros

Jan Adriaensz van Staveren, Ester voor Ahasveros, olieverf op paneel:

86,7 x 75,2 cm., ca. 1640-’45, gesigneerd en gedateerd:

'Johannes Staveren 1(6?) (??)'


Het verhaal speelt zich af tijdens de Babylonische ballingschap. In het boek Ester wordt verteld over de Joden onder het bewind van de Perzische koning Ahasveros. In het tweede hoofdstuk wordt geschreven over het Joodse weesmeisje Ester en haar Joodse voogd Mordechai die de dochter van zijn broer had geadopteerd.


In die tijd waren de dienaren van Ahasveros in het hele land op zoek naar meisjes voor de harem van de koning. Toen ook Ester naar het koninklijk paleis werd meegenomen verbood Mordechai zijn stiefdochter over haar Joodse afkomst te praten.

Elk nieuw meisje in de harem kwam aan de beurt om een nacht met de koning door te brengen. Daarna kwamen zij niet meer terug bij de koning tenzij hij dat nadrukkelijk wenste en zij persoonlijk geroepen werd. Toen Ester bij Ahasveros werd gebracht ‘… kreeg de koning haar meer lief dan alle andere vrouwen want zij behaagde en bekoorde hem meer dan alle andere meisjes. Daarom plaatste hij een koninklijke kroon op haar hoofd en verhief haar tot koningin’. (Ester 2: 12-17)


Een zekere Haman was de hoogste in de hiërarchie onder Ahasveros. Hij haatte de Joden en Mordechai, de stiefvader van Ester in het bijzonder. Haman wilde het volk van Mordechai uitroeien. Hij vertelde de koning over dat vreemde volk dat al over alle volkeren van zijn rijk was verspreid, maar toch afgezonderd leefde. Dat volk heeft ook heel andere wetten en trekt zich niets aan van de wetten die door de koning waren uitgevaardigd. Haman praatte zo op de koning in dat deze een decreet liet uitgaan: alle Joden moesten worden gedood ‘van jong tot oud, met vrouwen en kinderen en wel op één en dezelfde dag ... en dat men hun bezittingen mocht plunderen’. (Ester 3: 13)


Toen Ester hierover vernam besloot zij naar de koning te gaan. Zij wist maar al te goed dat haar ongevraagde toenadering tot de koning niet zonder gevaar voor haar was. Wanneer zij zich tegenover hem zou opvoeren als pleitbezorgster voor de Joodse zaak, zou zij ook haar Joodse identiteit moeten prijsgeven; daarvan had zij de koning immers niet op de hoogte gesteld. Daar kwam nog bij dat op het ongevraagd benaderen van de koning de doodstraf stond … tenzij Ahasveros zijn gouden scepter naar haar zou uitsteken als een teken van goedhartigheid (Ester 4: 11). “De derde dag bekleedde Ester zich met een koninklijk gewaad, begaf zich naar de binnenhof van het koninklijk paleis en bleef tegenover de ingang van de troonzaal staan. Daar zat de koning, tegenover de ingang van de zaal op zijn koningstroon. Zodra de koning Ester in de voorhof zag staan, was hij haar goedgunstig gezind en reikte haar de gouden scepter toe. Daarop kwam Ester dichterbij en raakte de punt van de scepter aan.” (Ester 5: 1-2)

Detail Jan Adriaensz van Staveren, Ester voor Ahasveros


Het laatste citaat uit het boek Ester is precies wat het schilderij van de Leidse kunstenaar Jan Adriaensz van Staveren (1613/14–1669) laat zien. Het tafereel speelt zich af in de troonzaal. Daar zit Ahasveros hoog verheven op zijn troon. Hij draagt een kostbare rood fluwelen mantel met patronen in goudbrokaat. Alles rondom de koning straalt rijkdom uit. De gouden troon en de marmeren aankleding van de grote troonzaal versterken de uitstraling van kostbaarheid. Het grote aantal mannen om de koning heen bevestigt de indruk dat wij te maken hebben met een voornaam en machtig heerschap.

Het schilderij geeft de verhouding tussen Ester en de koning goed weer. De koningin is de troonzaal binnen gekomen. Zij is naar de koning gelopen en vlak voor de troon eerbiedig op het fraaie tapijt voor hem op haar knieën gevallen. Zij houdt haar hoofd nederig naar beneden. Tegenover de indrukwekkende gestalte van de koning en te midden van al die mannen oogt Ester kwetsbaar. Ondanks de drukte in de troonzaal knielt Ester daar moederziel alleen. Haar gevoelens komen met elkaar in botsing: zij is bang voor de gevolgen van haar gewaagde onderneming, maar zij wil er ook stralend uitzien; de koning moet opnieuw onder de indruk van haar komen; immers: “Ik ben al dertig dagen niet bij de koning ontboden.” (Ester 4: 11) Heeft Ahasveros nog wel interesse in mij?! Zij ziet er dan ook werkelijk schitterend uit. Haar glanzende satijnen kleed is prachtig weergegeven. De jurk is gesierd met gouden opsmuk en edelstenen. Op haar borst draagt ze een gouden halsketting. In haar opgestoken haar draagt zij een gouden kroon die is gesierd met veren. Vanaf haar kroon hangt een groot sieraad op haar voorhoofd. In het juweel zijn drie parels en een grote robijn verwerkt. De koning zal onder de indruk zijn geraakt van de verschijning van zijn koningin.

De geladenheid van het moment is goed af te lezen van de gezichten van de mannen rondom de troon. Jan van Staveren verbeeldt het moment waarop de spanning in het verhaal tot een hoogtepunt komt; hoe zal de koning reageren? De twee mannen rechts van Ahasveros kijken gespannen naar de vorst. De twee links richten hun blik op Ester. De beschouwer volgt haast vanzelf de blik van die mannen.

Het komt goed! Ahasveros kijkt Ester beminnelijk aan en buigt zich welwillend enigszins naar voren. Door het laten zakken van zijn scepter toont hij zijn genegenheid en bereidheid haar te ontvangen. Ester raakt de punt van de scepter aan.


Hoewel Ester dus de regels van het hof overtreedt is de koning bereid haar te woord te staan. Met haar moedige gedrag krijgt zij het voor elkaar dat haar volk gespaard blijft. Haman, de grote vijand van haar volk zal worden opgehangen aan de vijftig el hoge paal die hij voor haar stiefvader Mordechai had bestemd. (Ester 7: 9-10)


Het verhaal van Ester en Ahasveros was populair, niet alleen in de schilderkunst, maar ook op het toneel. In de Nederlanden van de 16de en 17de eeuw werden er verschillende toneelstukken met het thema opgevoerd. In die toneelstukken komt Ester met recht naar voren als een van de drie Joodse Bijbelse heldinnen. Het grote opgetrokken rode toneeldoek doet vermoeden dat de kunstenaar een moment uit een toneelstuk heeft geënsceneerd.


De populariteit van het thema in de Nederlanden van die tijd wordt wel verklaard uit de parellellen die men opmerkte tussen Ester die haar volk redde van de dreiging van Haman én de actuele dreiging van de Spanjaarden in de Nederlanden. In de catalogus Het Oude Testament in de schilderkunst van de Gouden Eeuw wordt een flink aantal schilderijen en prenten met het onderwerp besproken. Er wordt geconcludeerd: “De Nederlandse protestanten zien in het verhaal van de vervolgde Joden in het Perzische rijk een parallel met hun eigen situatie als religieuze minderheid in een vijandige katholieke omgeving. In het begin van de zeventiende eeuw verschijnt een aantal politiek getinte toneelstukken, waarin de schurk Haman voor Alva staat, terwijl Mordechai model staat voor de redder van het vaderland, Willem van Oranje.”

Literatuur

- Louis Goosen, Van Abraham tot Zacharia, Thema's uit het Oude Testament in religie, beeldende kunst, literatuur, muziek en theater, Nijmegen, 1990

- Amsterdam 1992, catalogus tentoonstelling Het Oude Testament in de schilderkunst van de Gouden Eeuw, Joods Historisch Museum, Amsterdam 1991- 1992

- Kasper Schlie en Torsten Weper: Luther en Calvijn veranderen de Nederlanden, artikel op internet, gepubliceerd op 8 nov. 2020

- The Leiden Collection Online Catalogus Arthur, K. Wheelock, Jr. en Lara Yeager- Crasselt (redactie), New York, 2020, geraadpleegd op 23, 24 en 25 aug. 2023.






241 weergaven

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page