detail Peter Paul Rubens, Deucalion en Pyrrha
Inleiding
Wanneer u bekend bent met de eerste hoofdstukken van het Boek Genesis, laten we zeggen vanaf de verhalen over de schepping van hemel en aarde, over het paradijs en de zondeval, de eerste mensen op aarde en het verhaal over de zondvloed én wanneer u die verhalen legt naast de verhalen over de schepping, de ideale scheppingsharmonie en de zondvloed uit het eerste boek van de Metamorfosen van Ovidius, zal u verbaasd zijn over de overeenkomsten.
De overeenkomsten zijn zo frappant dat het haast niet anders kan dat veel van de verhalen uit beide boeken teruggaan op dezelfde bronnen. Genesis zou rond 1000-950 v.Chr. zijn samengesteld. De Metamorfosen werden in ca. 8 n.Chr. voltooid. Dat zou het aanwijzen van een bron gemakkelijker kunnen maken … ware het niet dat Ovidius de verhalen van de Metamorfosen niet zelf heeft bedacht! Hij heeft oude verhalen aaneengeregen tot een groots historisch geheel. De schrijver voert de lezer mee vanaf de Chaos en de schepping van de wereld tot in de geschiedenis van Rome uit zijn eigen tijd, het Rome onder keizer Augustus. Voor de verhalen put hij uit een lange mythologische traditie. De oorsprong van veel van die mythologische verhalen ligt ook rond ca. 1000 v.Chr.
Om het nog wat ingewikkelder te maken: zowel het Boek Genesis als de Metamorfosen openen met een ongeordende situatie. Dat beeld van wanorde komen we ook al tegen voorafgaand aan Egyptische scheppingsverhalen: voordat een opperwezen enige orde schept heerste er Chaos en duisternis!!
Zoals vrijwel elke klassieke auteur begint Ovidius het boekwerk met een zogenaamde invocatio, waarin de goden of de muzen worden aangeroepen voor inspiratie en ondersteuning: “Goden, leen mijn werk uw adem, want ook u deed mee aan die veranderingen. Leid ononderbroken mijn lied vanaf het eerste wereld uur tot aan mijn tijd. (Metm.1:1-4)
(Bijna alle opgenomen citaten uit de Metamorfosen zijn afkomstig uit: M.D’Hane-Scheltema, Ovidius Metamorphosen, Amsterdam, 1998)
Pythagoras: omnia mutantur, nihil interit – alles verandert, niets gaat te gronde
In het laatste hoofdstuk van de Metamorfosen formuleert Ovidius de grondgedachte van zijn werk en het idee achter al die gedaanteverwisselingen. Alles in de kosmos is voortdurend in beweging, niets blijft gelijk, maar ook niets vergaat volledig. Ovidius doet het voorkomen alsof hij zich daarbij baseert op de leer van Pythagoras (ca. 570-500 v.Chr.). De filosoof onderwees zijn leerlingen over de onvergankelijkheid van de menselijke ziel. Ovidius legt de Griekse filosoof in de mond: “Weet wel, dat wanneer ons lichaam op de brandstapel vergaat of door de tijd verteert, u geen enkele pijn zal voelen. De ziel is vrij van de dood en steeds wanneer zij haar vroegere behuizing heeft verlaten leeft zij verder in een nieuwe omgeving. Zo verandert alles, niets vergaat. De ziel doolt rond en bewoont welk lichaam zij maar wil, gaat van een dierenlijf over in dat van een mens en van ons weer in een dier en nooit zal zij te gronde gaan. En net als zachte bijenwas steeds weer iets anders uitbeeldt, niet blijft wat zij is geweest, niet dezelfde vorm bewaart, maar wel dezelfde was is, is de ziel – dat zeg ik u – wel steeds dezelfde, maar verschijnt in velerlei gestalten.” (Metm. XV:156-159 en 165-172)
Titelpagina van een Latijnse uitgave van de Metamorfosen van Ovidius, naar ontwerp van Antonio Tempesta, gravures: ca. 104 x116 mm, uitgave 1606, Uitgeverij Petrus de Jode I, Antwerpen, The Metropolitan Museum of Art, New York
Er bestaan veel geïllustreerde uitgaven van de Metamorfosen van Ovidius. De Italiaanse schilder en graveur Antonio Tempesta (1555-1630) liet in Antwerpen een geïllustreerd boek uitgeven met 150 gravures met voorstellingen van de verhalen uit de Metamorfosen van Ovidius. De eerste negen illustraties van Tempesta neem ik op in dit artikel. Ook de andere opgenomen prenten zijn afkomstig uit geïllustreerde uitgaven van de Metamorfosen.
Boek I, In den beginne was er Chaos
ΧΑΟΣ, In den beginne was er Chaos, houtsnede,1552 uit een geïllustreerde uitgave van de Metamorfosen van Ovidius.
Ovidius laat er geen twijfel over bestaan, het boek opent met: “Voordat er zee of land was, en een lucht die alles toedekt, bestond er slechts één aanschijn van de natuur in dit heelal: Chaos…” Het was een samenraapsel, niets anders dan een bonk gewicht, een ongeordende, ongecontroleerde massa, niets had zijn vaste plaats, alle elementen en krachten werkten elkaar tegen. Licht en duisternis hadden geen vaste tijden. Aarde, zee en lucht, ze waren wel ergens, maar de aarde was niet begaanbaar, het water niet bevaarbaar en de lucht was nog onverlicht en steeds zat iets, iets anders dwars. Zo woedde er strijd tussen warm en koud, droog en vochtig, gewicht en gewichtloosheid en hard en zacht. (Metm.1:5-20)
De schepping
Johann Wilhelm Baur (1600-1640), De schepping van de wereld, prent in een uitgave van de Metamorfosen van Ovidius, eerste uitgave Wenen ca.1639
De eerste metamorfose … “Een God van mildere natuur heeft die onenigheden verholpen want hij scheidde lucht en aarde, aarde en zee…en bracht orde aan in de ordeloosheid … schiep de vier winden (zie in de linker bovenhoek het blazende kopje met de lange luchtstrepen in de donkere wolken), zon, maan en sterren, de vissen in het water en de vogels in de lucht.” (Metm.1:21-75)
Antonio Tempesta, Orbis fabrica, de schepping van de wereld,
plaat 1 van de Metamorfosen van Ovidius
Zon, maan en sterren verschenen aan het firmament en de zeeën kregen hun plaatsen toegewezen en ook de aarde, vogels vliegen in de lucht, de zeeën werden bevolkt door vissen en er verschenen dieren op aarde, bronnen, meren en rivieren en Prometheus vormde van de nog jonge vochtige aarde, naar het evenbeeld van de goden menselijke gestalten en het leven werd hen door de goden ingeblazen .
Antonio Tempesta (1555-1630), Hominis creatio, de schepping van de mens, plaat 2 van de Metamorfosen van Ovidius, 1606
De eerste mens te midden van de dieren. Er waren geen vijandigheden tussen mens en dier en ook niet tussen de dieren onderling. De eerste mens lijkt de schepper verwachtingsvol aan te kijken.
De vier tijdperken
Antonio Tempesta, Aetas aurea, het Gouden Tijdperk,
plaat 3 van de Metamorfosen van Ovidius
De eerste mensen leefden in een ideale wereld, die door Ovidius als het Gouden Tijdperk wordt omschreven: “Een periode zonder wraak of wetten, iedereen was rechtschapen en eerlijk. Straf was er niet, noch angst voor straf. Er was geen noodzaak van een leger en er waren geen heersers, de mensen leefden veilig in een aangename rust.” (Metm.1:89-100)
Het was het tijdperk van Saturnus, de god van de landbouw en de graanvelden. Door zijn zorg behoefde de aarde niet geploegd en bewerkt te worden: “Vruchten groeiden uit zichzelf, het hele jaar door. In de rivieren stroomde melk, en sommige rivieren voerden nectar in hun stromen mee, en uit de groene steeneik druppelde het gouden honingvocht.” (Metm.1:102-113) (Die honing is nog steeds te koop! Kijk op internet maar eens op 'steeneik honing'.)
Het was het tijdperk van een eeuwige lente. Mensen onder elkaar, met de dieren en de dieren onderling leefden in een harmonieuze en ordelijke samenleving. In de christelijke literatuur werd de gelukzalige situatie natuurlijk vergeleken met die van het eerste mensenpaar in het Paradijs. Zie bijvoorbeeld het laatste deel van Het Schilder-Boeck van Karel van Mander, getiteld: d'wtlegghinghe op den Metamorphoseon pub. Ouidij Nasonis.
Lucas Cranach d. Ä., het Gouden Tijdperk, olieverf op paneel: 73,5 x 105,3 cm., ca. 1530, Alte Pinakothek, München, Duitsland
Lucas Cranach d. Ä. Het Aards Paradijs, olieverf op paneel: 81 x 114 cm, 1530, Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden, Duitsland
De Duitse kunstenaar Lucas Cranach de Oude (1472-1553) vervaardigde in 1530 twee schilderijen die de oorspronkelijke scheppingsharmonie in beeld brengen. Het eerste schilderij geeft een beeld van de situatie zoals Ovidius die beschrijft en het andere schilderij geeft de visie uit het Boek Genesis weer.
Op het schilderij met het Gouden Tijdperk leven de mensen in volledige harmonie met elkaar en met de dieren. De eerste mensen liggen gezellig bij elkaar, ze keuvelen en badderen wat en dansen om een boom. De dieren maken het elkaar niet moeilijk en de bomen en struiken hangen vol met vruchten.
In het Aards Paradijs heerst vrede en rust en de Schepper toont Adam en Eva de overvloed aan fruitbomen waar zij naar hartenlust van mogen plukken. Toch hangt er onheil in de lucht! We zien een aantal momenten uit de geschiedenis van de zondeval, met als gevolg dat het eerste mensenpaar door een engel uit het Paradijs wordt verdreven.
Antonio Tempesta, Aetas argentea, het Zilveren Tijdperk,
plaat 4 van de Metamorfosen van Ovidius
Nadat Saturnus was verjaagd brak het tijdperk van Jupiter aan, het Zilveren Tijdperk. Er kwamen kleine scheurtjes in de ideale samenleving en de omstandigheden werden zwaarder: “De lente werd korter, de winter, de zomer en het grillige najaar deden hun intrede. Het jaar werd verdeeld in seizoenen met verzengende hitte en droge perioden, maanden met wind en ijzige kou teisterden de mensen. Zij werden gedwongen te schuilen in huizen en grotten. Het land moest worden bewerkt en de os kreunt onder het zware juk.” (Metm.1:116-124)
Antonio Tempesta, Aetas ferrea, het IJzeren Tijdperk,
plaat 5 van de Metamorfosen van Ovidius
Daarna kwamen het Bronzen en niet veel later het IJzeren Tijdperk. Er ontstond schaarste, de mensen werden ruwer van aard en bevochten elkaar om de schaarse zaken die de aarde nog opleverde; ze grepen naar de wapens en schaamteloosheid, misdaad, list, bedrog en intriges gingen overheersen en niemand voelde zich nog veilig. “Men leeft van roof; een gastvrij mens wordt de dupe van zijn gast … Vrouwe Justitia verlaat als laatste god de aarde, die nu met misdaad is besmeurd.” (Metm.1:144-150)
De Giganten keren zich tegen de goden
Antonio Tempesta, Gigantomachia, De strijd van de Giganten tegen de goden, plaat 6 van de Metamorfosen van Ovidius
In die periode werd zelfs de wereld van de goden bedreigd. De Giganten doen een poging om de heerschappij van Jupiter over te nemen. Vanaf de aarde stapelt het reuzenvolk enorme rotsblokken op elkaar. Het werden bergen die tot in de hemel reikten. Door de bliksempijlen die Jupiter op de aanvallers afvuurde wist de oppergod erger te voorkomen. De god liet de berg van opgestapelde rotsblokken instorten. De opstandelingen werden onder hun eigen berg bedolven.
De Giganten bestormen de Olympus, met bliksemschichten pareert Jupiter de aanval op zijn heerschappij, losse pagina uit een verder onbekende uitgave van de Metamorfosen.
In sommige verhalen wordt met deze oerstrijd wel de oorsprong van de Etna verklaard. Wanneer de vulkaan tot uitbarsting komt werd dat opgevat als de Giganten die zich roeren.
Beroemd is het verguld bronzen beeld van Enceladus, de aanvoerder van de Giganten in de tuinen van Versailles van de Franse beeldhouwer Gaspard Marsy (1624-1681). Tijdens een uitbarsting van de Etna komt de reus met de lava tevoorschijn uit het middelpunt van de aarde.
Gaspard Marsy, het Bassin van Enceladus; 1675-1677, Tuinen van Versailles
In de christelijke tijd werden vergelijkingen gemaakt met het verhaal van de oerstrijd van de opstandige engelen, die uit de hemel werden geworpen en naar de hel werden verdreven en vanuit diep onder de aarde het kwade en de opstand tegen God aanmoedigen.
Lycaon
Na de afgeslagen opstand van de Giganten was Jupiter er nog niet gerust op dat zijn gezag nu voor eeuwig was gewaarborgd. Op de Olympus roept hij de goden in een vergadering bij elkaar. Tijdens die bijeenkomst wijst Jupiter vooral Lycaon aan. De koning in Arcadië was een boosaardige figuur die de goden veracht en hun gezag luidkeels betwist.
Jupiter deelt de verzamelde goden mee dat hij in mensengedaante naar het paleis van Lycaon was gegaan. Daar had hij door tekens laten merken dat hij een god was. De aanwezigen knielden eerbiedig neer, maar Lycaon barstte in hoongelach uit.
Gedurende de nacht bleef Jupiter in het paleis van de koning slapen. Lycaon probeerde de god te doden. Wanneer zijn gast was overleden zou het voor iedereen duidelijk zijn dat hij geen onsterfelijke god was. Ongedeerd overleeft Jupiter de aanslag. Lycaon waagde een tweede poging om aan te tonen dat zijn gast geen god was; hij wilde diens goddelijke alwetendheid op de proef stellen. De koning zette Jupiter een maaltijd voor van mensenvlees. Toen hem dat werd voorgezet liet Jupiter het paleis van de koning in vlammen opgaan.
Hendrik Goltzius, Jupiter verandert Lycaon in een wolf; gravure: 17,15 x 25,4 cm., Boek 1, plaat 9 uit een geïllustreerde uitgave van de Metamorfosen, gepubliceerd 1598, County Museum of Art, Los Angeles
Ovidius: “Lycaon vlucht uit doodsangst uit zijn paleis. Verderop in stille velden jankt hij het uit en tracht om hulp te roepen, tevergeefs! Zijn mond verklankt zijn eigen bloeddorst en hij richt zijn oude moordlust voortaan op de dieren in het veld en smult nog steeds van bloed. Zijn kleren worden vacht, armen en benen worden poten: hij wordt een wolf, maar toont nog tekens van zijn oude staat: diezelfde wreedheid in zijn trekken, de ogen lichten nog even fel en hij toont nog even woest.” (Metm.1:232-239)
Op de gravure van Goltzius zit Jupiter aan tafel. In zijn rechterhand houdt hij bliksemschichten vast. Op de tafel staat een schaal met bouten waarin we menselijke vormen herkennen. De god richt zijn linkerhand naar Lycaon. Ook de adelaar aan de voeten van Jupiter richt zich op de koning. Lyacon kan niet veel anders dan zijn paleis ontvluchten. De metamorfose in een wolf is in volle gang; het hoofd is al een wolvenkop geworden. Op de achtergrond gaat het paleis in vlammen op.
Nicolaes Cornelisz. Witsen, Lycaon verandert in een wolf, naar een prent van Virgilius Solis (1514-1562), ets, plaatrand: 85 x 85 mm.,1659
Met een wolvenkop en handen die al in klauwpoten van een wolf zijn veranderd vlucht Lycaon te midden van de vlammen uit zijn paleis. Schichtig kijkt hij achterom naar Jupiter die nog aan de gedekte tafel in zijn paleis zit.
De zondvloed
Na het verhaal over Lycaon aan de verzamelde goden te hebben verteld spreekt Jupiter de angst uit dat hij bang is dat de hele mensheid zich tegen hen zal keren en dat hij heeft besloten om de mensheid uit te roeien. Sommige goden twijfelen; wanneer er geen mensen meer op aarde zijn, wie moeten dan de offergaven naar de tempels dragen, het wierook laten branden en de offervuren onderhouden? Jupiter stelde hen in het vooruitzicht dat hij 'een nieuwe wereldbevolking zou laten ontstaan, miraculeus geboren'. De mensen die nu leefden zou hij …. “in een zee van golven verdelgen, na een vloed van regens uit de wijde lucht.” (Metm.1:260-261)
De vloed, Jupiter en Neptunus roepen het vloedwater op
Ovidius: "Jupiter besloot de aarde met water te verdelgen. Met een machtige armbeweging opent hij de wolkenlagen en de buien storten naar beneden." Op de voorgrond heeft Neptunus de riviergoden bijeen geroepen. "Hij beveelt hen hun vernietigende kracht te tonen. Zelf beukt hij met zijn drietand op het aardvlak, dat schokkend en trillend ruimer baan maakt voor de watermassa’s. Rivieren kolken wijd en breed over het weerloos veld; bossen en graangewassen, mensen evengoed als dieren, huizen en heiligdommen worden meegesleurd … zelfs torens gingen schuil onder de golven. Aarde en zee vertoonden geen enkel onderscheid: alles was zee en langs de zee lag nergens meer een kuststrook." (Metm.1:268-292)
Antonio Tempesta, Diluvium, de Vloed,
plaat 7 van de Metamorfosen van Ovidius
“De mensen vluchten naar hoger gelegen gebieden, springen in boten, rukken aan riemen waar men kort geleden rustig ploegde. Ze varen boven het koren, boven de verzonken daken van villa’s … wijngaarden worden door gebogen kielen stukgevaren … Verwonderd zien de nimfen van de zeegod Nereus onder water een stad met verdronken huizen en een bos waarin dolfijnen zwemmen, hoog tussen de takken door, hun staart slaat tegen de stammen ... bergtoppen voelen voor het eerst de regelmaat van golfslag. Het merendeel van de mensen wordt prooi van water; degenen die door het water worden gespaard gaan door langdurig hongeren en voedselnood te gronde." (Metm.1:293-312)
Deucalion en Pyrrha
Na de zonvloed duurde het nog lang voordat het water weer zijn normale niveau bereikte. Ook het gebied waar Deucalion en Pyrrha woonden was nog volledig bedekt met water. In een klein bootje naderde het oude echtpaar een drooggevallen gebied bij de tempel van Themis, de godin van het orakel. Themis was een van de Titanenkinderen. In de Griekse mythologie komen zij naar voren als oerwezens; zij zijn de zes zonen en zes dochters van de oergoden Gaia, Moeder Aarde en haar zoon én echtgenoot Uranus, de god van het hemelgewelf. De Titanenkinderen belichamen natuurkrachten en elementen.
Over Deucalion en Pyrrha schrijft Ovidius: “Geen man was rechtschapener of edeler dan hij, geen vrouw die meer respect had voor de macht van de goden dan zij.” Dankbaar voor hun redding knielen zij op het drooggevallen stukje aarde. “Toen Jupiter de aarde zag als één grote spiegelplas van helder water, en ook dat slechts één man en ook slechts één vrouw nog in leven waren liet hij de toorn van de zee wijken, beiden droegen immers geen schuld aan de minachting van de goden. … Dan krijgt de zee weer land te zien en de rivieren herkennen weer hun bedding, men ziet weer heuvels rijzen; de bodem groeit en waar de golven wijken stijgt het land. Na verloop van tijd laat ook het bos zijn boomtoppen zien met modderslierten in het loof. De wereld keerde terug, maar toen Deucalion de leegte zag en ’t eenzaam land volkomen stil zag liggen, sprak hij tot Pyrrha, en er klonken tranen in zijn stem: ‘Zuster, mijn vrouw, de laatste vrouw die leeft op deze aarde … wij tweeën zijn van de hele wereld tussen oost en west de enige mensen … Nu is het mensenras alleen nog in ons beiden over – zo wilden de goden het’.” (Metm.1:324-368)
Het oude echtpaar huilde, hopeloos … hoe zou de mensheid uit hen nog kunnen voortbestaan? Deucalion: “Ik zou willen dat ik net als mijn vader Prometheus uit klei nieuwe mensen kon vormen en leven inblazen.” (Metm.1:363-364) Zij besluiten raad te vragen bij het heilige orakel. Zij knielen bij de Cephisus. Na de zonvloed is het water weliswaar nog troebel, maar volgt al wel weer zijn oude loop. Zij besprenkelen zich met het water van de rivier en gaan naar de tempel van Themis.
Johann Postumus, Deucalion en Pyrrha knielen voor het beeld van Themis, de godin van het orakel, 1542
Ovidius beschrijft het gebied waar Deucalion en Pyrrha aan land zijn gegaan: “Daar reikt een trots gebergte genaamd Parnassus met twee spitsen die reiken tot in de sterren." (Metm.1:316-322) Wanneer Deucalion daar in zijn bootje samen met Pyrrha blijft steken knielen zij neer voor Themis, de godin van het orakel.
Op muurschildering van Johann Postumus knielen Deucalion en Pyrrha voor het beeld van Themis. Achter hen ligt hun bootje. Aan de overkant van de rivier zien we de twee toppen van de Parnassus en links daarvan herkennen we het Orakel van Delphi.
In de christelijk literatuur worden vergelijkingen gemaakt tussen de rechtschapen Deucalion en Pyrrha en Noach en zijn familie die de Bijbelse zondvloed overleefden. Hún boot loopt, naar de traditie vast op de flanken van de berg Ararat.
Bij het heiligdom van Themis aangekomen knielen Deucalion en Pyrrha op de tempeltrappen en beginnen hun gebed: “O Themis, zeg ons, als de goden gevoelig zijn voor een oprecht smeken, als hun toorn daarvoor wil wijken, zeg ons hoe dit verlies aan mensen herstelbaar is.” (Metm.1:377-380)
Na hun gebed klinkt de stem van het orakel: “Ga heen, sluier het hoofd en knoop uw dichtgesnoerde mantels los en werp de botten van uw grote moeder in uw voetspoor.” (Metm.1:381-383) Zoals vrijwel altijd, was ook deze orakelspreuk raadselachtig. Pyrrha was verbijsterd! Bedoelde het orakel werkelijk dat zij de schim van haar overleden moeder moest onteren door met haar botten te gaan gooien? Deucalion leek de orakelspreuk beter te doorgronden. Met ‘uw grote moeder’ wordt Moeder Aarde bedoeld en haar botten zijn de stenen in haar lichaam. Ze probeerden het! En wanneer zij zich naar het bevel van het orakel sluieren en stenen van de aarde over hun schouders achter zich werpen vond er een schitterende metamorfose plaats: “De stenen raakten hun kou en stijfheid kwijt, ze begonnen hun hardheid te verliezen, en zacht geworden kregen zij wat vorm en toen het zover was, kon men vaag menselijke gestalten ontwaren. Ze leken op ruw bewerkte marmeren beelden, nog lang niet afgewerkt, maar meer een ruwe vorm. Ieder bestanddeel dat voorheen van aarde was en vochtig door de sappen van de aarde, fungeerde nu als mensenvlees; wat hard was geweest en onbuigzaam, groeide uit tot botten en wat zojuist nog ader was, behield dezelfde naam, en spoedig namen de door Deucalion geworpen stenen volgens de wil der goden het uiterlijk van mannen aan en uit de geworpen stenen van Pyrrha ontwikkelden zich nieuwe vrouwen." Metm.1:381-495
Antonio Tempesta, Reparatio generis humani, het herstel van het menselijk ras, plaat 8 van de Metamorfosen van Ovidius
In de rechter bovenhoek knielen Deucalion en Pyrrha voor het beeld van Themis. Op de voorgrond gooien zij de stenen die zij in een doek voor hun schoot hebben verzameld, over hun schouder. De eerste menselijke gestalten groeien uit de stenen.
Op de plaats waar de gesluierde Deucalion en Pyrrha hun stenen op de aarde hebben geworpen baart Moeder Aarde de nieuwe mensen ... ze staan op uit de aarde.
Peter Paul Rubens, Deucalion en Pyrrha, 1636-1637, olieverfschets op paneel: 26,4 x 41,7 cm., Museo Nacional del Prado, Madrid
Met op de achtergrond de tempel van het orakel trekken de oude Deucalion en Pyrrha over het door de zonvloed verwoeste landschap. Zonder om te kijken werpen zij stenen achter zich. Wanneer zij omkijken zullen zij versteld staan van het resultaat van hun inspanningen. Op de voorgrond ontworstelen menselijke gestalten zich aan de aarde. Daarachter lijkt een jong stel elkaar al gevonden te hebben!
Apollo doodt Python
Na de zondvloed was het kwade nog niet verslagen! Het blijft de kop opsteken!
Direct na de geschiedenis van Deucalion en Pyrrha en de nieuwe mensen die uit stenen van de aarde zijn voortgekomen verhaalt Ovidius over het avontuur van Apollo met het verschrikkelijke slangenmonster Python: “De andere wezens, al de dieren verschillend van soort, heeft Moeder Aarde zelf gebaard: toen het vocht van jaren door zonnevuur gewarmd was, zetten modder en moeras door hitte uit en vele kiemen die nieuw leven droegen, gevoed in levensrijke grond als in een moederbuik, groeiden weer op en kregen langzaam hun eigen vormen terug … Want als door vocht en warmte een zeker evenwicht ontstaat, ontstaat er leven; alles vindt in deze twee zijn oorsprong. Dus toen de aarde, drassig na de jongste watersnood, warm-gloeiend werd door zonneschijn en hoge hemelhitte baarde zij weer ontelbaar vele soorten … zonder het zelf te willen bracht ze ook een reuzenslang, de Python voort, die voor de nieuwe mensen een schrikbeeld werd." (Metm.1: 416-440)
Apollo geldt als de klassieke god die door Jupiter werd ingezet wanneer de goddelijke orde op aarde in gevaar dreigde te komen. Een van zijn eerste daden in dat verband was de strijd tegen het verschrikkelijke slangenmonster. Na een langdurige strijd waarbij Apollo wel duizend pijlen op het ondier afschoot werd het monster verslagen … het viel neer en uit zijn donkere wonden spoot giftig bloed.” (Metm.1:44)
Antonio Tempesta, Python ab Apolline interficitur, Python wordt gedood door Apollo, plaat 9 van de Metamorfosen van Ovidius
Peter Paul Rubens, Apollo doodt Python, olieverfschets op paneel: 26,8 x 42,2 cm., 1636-1637, Museo Nacional del Prado, Madrid
De strijd van Apollo roept herinneringen op aan de strijd tegen de slang als personificatie van het kwade in de christelijke cultuur. Vanaf het begin van de schepping van de mensheid ligt dat beest op de loer om de mensen tot het kwade aan te zetten ...
Gebruikte literatuur
- Ovidius Metamorfoses, naverteld door dr. G.M.A. Pepermans, Utrecht 1978
- Ovidius Metamorphosen, vertaling M. D'Hane-Scheltema, Amsterdam, 1998
Comments