top of page
  • Foto van schrijverPaul Bröker

Nederlandse en Vlaamse kunst uit het Kartuizer klooster van Champmol


Deel III: Schilderijen / Inrichting van de cellen

én de praalgraven


U heeft het in de eerste twee stukjes van de reeks artikelen over kunst uit het Kartuizer klooster van Champmol al kunnen lezen: de Bourgondische hertog Filips de Stoute (1342-1404, hertog van Bourgondië: 1363-1404) had in 1377 even buiten Dijon het klooster de Chartreuse de Champmol gesticht, een kartuizerklooster niet ver van Dijon. Het klooster werd door de hertog aangewezen als de toekomstige dynastieke begraafplaats van de hertogen van Valois. De bouw van het klooster begon in 1383. In 1388 kreeg Jean Beaumetz (1335-1396) opdracht van Filips voor het vervaardigen van zesentwintig schilderijen waarvan er vierentwintig bestemd waren voor de woningen van de monniken van het klooster. De twee andere waarschijnlijk voor de behuizing van de prior. De Franse kunstenaar was in 1376 aangesteld als hofschilder van Filips de Stoute. Vanaf die tijd werkt Beaumetz aan het hoofd van een groot atelier in Dijon met op het hoogtepunt maar liefst negentien medewerkers.


Bewaard gebleven rekeningen voor het kartuizer klooster maken duidelijk dat er heel wat kwam kijken bij de uitwerking van zo’n opdracht. In de catalogus bij de tentoonstelling over Johan Maelwael (Rijksmuseum 2017) wordt een en ander opgesomd met betrekking tot die opdracht, de voorbereiding en de uitvoering ervan. Het geeft een mooi inzicht in hoe zo’n opdracht en de uitwerking in die tijd in z’n werk ging.

In november en december 1388 levert de timmerman Jean Fenain zesentwintig eikenhouten panelen en lijsten af. In april 1389 levert Gillote Arnout fijn linnen om de panelen te bekleden. In juli van dat jaar koopt Beaumetz bij de plaatselijke goudsmid Thevenin bladgoud. In augustus 1390 ontving de schilder krijt en lijm voor de gronding van de schilderijen en in dezelfde maand koopt hij oliën, vernissen en pigmenten ten behoeve van de zesentwintig schilderijen. Vanaf dat moment kon Jean Beaumetz dus pas beginnen met het beschilderen van de panelen. In mei 1395 wordt nog een partij bladgoud bij het klooster afgeleverd. In 1395 zijn de zesentwintig schilderijen voltooid. Iedere monnik had nu een eigen schilderij in zijn cel.

Van de totaal zesentwintig schilderijen zijn er nog maar twee bewaard gebleven, een paneel in het Louvre en een paneel in het Cleveland Museum of Art.


Links: Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, olieverf en goud op eikenhout met linnen bekleed: 60 x 48,5 cm, 1390-1395, Musée du Louvre, Parijs.

Rechts: Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, olieverf en goud op eikenhout met linnen bekleed: 56,6 x 45,7 cm, 1390-1395 , The Cleveland Museum of Art, Cleveland.

Wat meer naar beneden treft u grotere voorstellingen van de schilderijen aan inclusief een aantal details.


Privé-devotie van de monniken

Het onderwerp op beide panelen is hetzelfde. We zien een hevig bloedende Jezus aan het kruis. Het iele lichaam is uitgerekt en de ledematen zijn verlengd. Er is veel aan gedaan om het lijden te benadrukken. Ook de grote spijkers die in de handen en voeten zijn geslagen werken daaraan mee. Het hoofd van Jezus is naar voren gevallen en de strijd is gestreden.

Treffend is het verdriet van de volgelingen die het lijden en sterven van Jezus hebben meegemaakt. Voor Maria, de moeder van Jezus is het te veel geworden: zij is in zwijm gevallen en moet worden ondersteund door twee van de andere vrouwen die in de Bijbel worden genoemd. Johannes kan het niet meer aanzien; hij wendt het met smart getekende gelaat af en wringt de handen in wanhoop.

Op beide schilderijen zien we een knielende man in een witte pij. Het is een kartuizer monnik. Het schilderij werd gebruikt als uitgangspunt bij de meditatie en het gebed van de monnik. In de beslotenheid van zijn kloostercel moest de voorstelling oproepen tot privé-devotie. Met als uitgangspunt de dramatische voorstelling van de kruisiging kon de monnik zich inleven in het ondragelijke lijden van Jezus en in de geest samen lijden met de bijbelhistorische aanwezigen bij de kruisiging.

De twee schilderijen passen in het tijdvak van de Imitatio Christi, de navolging van Christus. Ze sluiten aan bij de religieuze literatuur van die tijd waarin grote nadruk wordt gelegd op het lijden en de ellende die Jezus heeft moeten doorstaan. Belangrijk in dit verband is de Vita Jesu Christi (rond 1350) van de kartuizer monnik Ludolf van Saksen (ca. 1295-1378). Het werd een buitengewoon populair boek dat in veel Europese talen is verschenen. Circa 1390 verscheen een Middelnederlandse vertaling.

Het boek vertelt niet alleen het verhaal van het leven en lijden van Jezus, maar geeft daarbij ook veel commentaren, meditaties en gebeden. Bijzonder was dat de schrijver op een vorm van mediatie wees waarbij de gelovige zichzelf als uitgangspunt nam en zich moest voorstellen werkelijk aanwezig te zijn bij de dramatische gebeurtenissen in het leven van Jezus. De monnik als deelnemer bij het gebeuren! Dat is ook op beide schilderijen het geval.

De monnik werd voortdurend voor ogen gesteld hoe intens Jezus heeft moeten lijden om hem persoonlijk te verlossen. In elke kloostercel heeft zo’n schilderij gehangen. Het is daarom niet vreemd om er rekening mee te houden dat het beeld met de kruisiging van Claus Sluter dat het Rijksmuseum onlangs heeft verworven, ook een dergelijke functie heeft gehad. Wellicht in de wat ruimere behuizing van de prior van het klooster van Champmol. (zie deel II van eze serie)


Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, olieverf en goudblad op eikenhout met linnen bekleed:

60 x 48,5 cm, 1390-1395, Musée du Louvre, Parijs

detail Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, Musée du Louvre, Parijs

detail Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, Musée du Louvre, Parijs


Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, olieverf en bladgoud op eikenhout met linnen bekleed: 56,6 x 45,7 cm, 1390-1395, The Cleveland Museum of Art, Cleveland

details Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, The Cleveland Museum of Art, Cleveland

detail Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, The Cleveland Museum of Art, Cleveland

detail Jean de Beaumetz en werkplaats, Kruisiging met drie Maria’s, Johannes de Evangelist en een kartuizer monnik, The Cleveland Museum of Art, Cleveland

De rode oogleden van de monnik tonen zijn inleven en verdriet over het lijden van Jezus.


Johan Maelwael en Henri Bellechose, Altaarstuk met de laatste communie en de onthoofding van de heilige Dionysius, oorspronkelijk op paneel, later overgebracht op doek: 162 x 212 cm, 1416, afkomstig uit de kloosterkerk van de Chartreuse de Champmol, nu: Musée du Louvre, Parijs


Na de dood van Filips in 1404 was Jan zonder Vrees zijn vader opgevolgd als hertog van Bourgondië. In 1406 benoemt de hertog de Nijmeegse kunstenaar Johan Maelwael (1365-1415) tot hofschilder.

In 1415 begint Johan Maelwael aan het altaarstuk met het martelaarschap van Dionysius. Het was bestemd voor een van de kapellen van de kloosterkerk. De schilder overlijdt echter nog in datzelfde jaar. Het schilderij was toen nog niet af en werd voltooid door de Brabantse kunstenaar Henri Bellechose (werkzaam in Dijon: 1415-1440).

Dionysius van Parijs zou in de derde eeuw als eerste bisschop van Parijs leiding hebben gegeven aan een vroege christelijke gemeenschap in de stad. Hij werd gevangen genomen en terechtgesteld op Montmartre (van ‘Mont du martyr’: martelaarsberg). De legende vertelt dat hij na zijn executie zijn hoofd zou hebben opgepakt en daarmee aan de wandel zijn gegaan. Hij liep ermee naar de plaats waar hij begraven wilde worden.

Dionysius krijgt door de tralies van zijn gevangeniscel de laatste communie door Jezus aangereikt.

details: Johan Maelwael en Henri Bellechose, Altaarstuk met de laatste communie en de onthoofding van de heilige Dionysius, Musée du Louvre, Parijs


Vóór het blok ligt het lichaam van een van de geloofsgenoten van Dionysius, links op de voorgrond zijn afgehouwen hoofd. Achter de heilige staat de tweede metgezel van de heilige bischop, met de handen gebonden wacht hij op zijn beurt. Het zijn Rusticus en Eleutherius.

detail: Johan Maelwael en Henri Bellechose, Altaarstuk met de laatste communie en de onthoofding van de heilige Dionysius, Musée du Louvre, Parijs


In detail ziet het er afschuwelijk uit: de beul die met zijn zware slachtbijl nog een keer uithaalt om zijn werk af te maken. Het hoofd was nog niet helemaal losgekomen van de hals. De bedoeling van dit detail was ongetwijfeld om zoveel mogelijk afgrijzen op te roepen waardoor de martelaarsdood van Dionysius nog meer tot de verbeelding zou spreken.

Beeld aan de gevel van de Église Saint Denis in Parijs

De heilige wordt traditioneel afgebeeld met het hoofd niet op de plaats waar het normaal zit, maar in zijn handen.

Later verscheen er een kerk boven de vermeende laatste rustplaats van de heilige, eerst een klein kerkje, later in de gotiek de huidige kerk: de Basilique-cathédrale de Saint-Denis.

Het Franse koningshuis had een bijzondere band met de heilige en zijn kerk in Parijs. Vanaf het einde van de tiende eeuw werden er royals in de kerk begraven. Nog steeds zijn er fraaie praalgraven te bewonderen.

detail: Johan Maelwael en Henri Bellechose, Altaarstuk met de laatste communie en de onthoofding van de heilige Dionysius, Musée du Louvre, Parijs


Boven de dwarsbalk van het kruis verschijnt God de Vader. Tussen het hoofd van God de Vader en Jezus zien we de duif als symbool van de Heilige Geest. Deze voorstelling van God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest in samenhang met de kruisiging is symbolisch. De voorstelling staat bekend als de Genadestoel. Bij dit thema komt het er op neer dat God de Vader het offer van zijn zoon heeft aanvaard. Pas na dat offer van zijn zoon kan er sprake zijn van goddelijke vergeving van de zonden. Alleen door de herhaling van het offer van Jezus tijdens de eucharistie kon er steeds opnieuw genade worden geschonken voor de vergeving van de zonden van de mensen. Nu God de Vader het offer van zijn zoon heeft aanvaard, schenkt hij hem op de voorstelling als genade aan de mensheid. Bij de meeste voorstellingen van dit thema houdt God de Vader zijn handen onder de dwarsbalken van het kruis. Hij lijkt het kruis met zijn zoon aan te bieden aan de beschouwer: hij schenkt hem zodoende genade. Een en ander kan natuurlijk in verband worden gezien met de voorstelling rechts waar Jezus de hostie, zijn eigen lichaam vanuit een miskelk aan Dionysius aanbiedt.

eucharistie en een beeld met de genadestoel


Na de dood van Maelwael in 1515 volgde Henri Bellechose hem op als hofschilder van Jan zonder Vrees. Bellechose was verantwoordelijk voor het Altaarstuk met de Kruisiging en een knielende kartuizer en de heilige Joris dat evenals het Altaarstuk met de Kruisiging en de laatste communie en de onthoofding van de heilige Dionysius bestemd was voor een altaar in een kapel van de Chartreuse. De afmetingen van beide schilderijen zijn vrijwel identiek.

Henri Bellechose, Altaarstuk met de Kruisiging en een knielende kartuizer monnik en de heilige Joris die de draak doodt (links) en de onthoofding van de heilige (rechts), paneel: 161x211 cm, 1416, Musée des Beaux Arts, Dijon


We zagen al dat de schilderijen in de cellen van de monniken de kruisiging van het Jezus tot onderwerp hadden. Ook op het altaarstuk met de heilige Dionysius én op het altaarstuk met de knielende kartuizer monnik en de heilige Joris staat een voorstelling van de kruisiging van Jezus centraal. Op de twee laatste schilderijen wordt de voorstelling gecombineerd met het martelaarschap van een heilige. Ongetwijfeld met de bedoeling de monniken van het klooster te laten inzien dat de heiligen alles hebben opgegeven voor hun geloof. Martelaren hebben immers de uiterste consequentie getrokken uit het geloof. Het martelaarschap van heiligen werd opgevat als het volgen van Jezus in zíjn martelaarsdood.

Links op het paneel is Joris in gevecht met een draak. Hij is bezig met een lans het dier door zijn bek te stoten. Rechts heft de beul het zwaard om de geblinddoekte en met een touw geknevelde heilige het hoofd af te slaan.

Het is niet bekend wat de reden is dat de taferelen uit het legendarische leven van de heilige op deze plaats in beeld zijn gebracht. Ik kan alleen maar bedenken dat de onbekende opdrachtgever (de afgebeelde kartuizer monnik?) een persoonlijke verering had voor deze heilige. Wellicht was Joris zijn naamheilige. Vast staat dat het wel vaker voorkwam dat (de familie van) een (intredende) monnik een kunstwerk aan het klooster schonk. Daarbij komt nog eens dat het gevecht van Joris tegen de draak werd opgevat als een gevecht tegen het kwade, tegen de duivel. Iets waar de monniken natuurlijk dag en nacht mee bezig waren.

Zoals we al zagen op de schilderijen die bestemd waren voor de kloostercellen bevindt zich ook op het altaarstuk aan de voet van het kruis een knielende kartuizer monnik. Op het schilderij van Bellechose houdt de monnik een banderol in de hand: ‘Misere Mei Deus’: O God, heb medelijden met mij. De inhoud van de tekst is gericht op Jezus. Toch richt de blik van de monnik zich op Maria die zijn blik lijkt te beantwoorden. Als moeder van Jezus staat zij natuurlijk heel dicht bij haar zoon. Zij treedt op als middelares tussen de mensen en Jezus. Men had goede hoop dat wanneer Maria gevoelig is voor de smeekbede van een gelovige en het verzoek overbrengt op haar zoon deze zijn moeder niets kan weigeren.


De praalgraven van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees en diens vrouw Margaretha van Beieren

Zaal in het Muséé des Beaux Arts Dijon met de praalgraven van Filips de Stoute (rechts boven) en Jan zonder Vrees en diens vrouw Margaretha van Beieren

Musée des Beaux Arts / voormalige hertogelijke residentie, Dijon


We hebben het in dit artikel al kunnen lezen en ook in de eerste en tweede aflevering van deze serie: het Musée des Beaux Arts in Dijon herbergt een schitterende collectie schilderijen en beeldhouwwerken uit de tijd van de hertogen van Bourgondië. Veel toeschouwers lijken vooral te komen voor de vermaarde graftombes van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees en zijn vrouw Margaretha. De praalgraven staan mooi opgesteld in de tuinzaal van het voormalige hertogelijk paleis. In de meeste zalen van het recentelijk geheel gerestaureerde en opnieuw ingerichte museum is het over het algemeen vrij rustig, maar In deze zaal is het altijd druk. Hier stralen de pracht en praal én de enorme rijkdom van de hertogen. De combinatie van het glanzende zwarte marmer met witte albast en bladgoud en polychromie kan makkelijk leiden tot overdrijving. Hier is het op een beschaafde manier binnen de marge gebleven.


Zoals we in deel I en II van deze serie artikelen al hebben gezien waren de graftomben bestemd om voor eeuwig opgesteld te staan in het schip van de kloosterkerk van de Chartreuse de Champmol. Hier zouden de monniken dag in dag uit eeuwig bidden voor het zeilenheil van de overledenen. We zagen al dat dit niet zo mocht zijn en dat de loop van de geschiedenis anders heeft bepaald.

In 1827 werden de gerestaureerde grafmonumenten in het Musée des Beaux Arts geplaatst. Met enige vorm van romantiek kunnen we zeggen dat de hertogen weer thuis zijn … hoewel: wat er nog restte van de lichamelijke overblijfselen van de hertogen werd naar de Église Saint Bénigne, de kerk van de patroonheilige van Dijon overgebracht.

Plattegrond van de Chartreuse de Champmol

A: graftombe van Filips de Stoute

B: graftombe van Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren

C, D, E: kapellen met altaren

F: koorgestoelte voor de monniken

Interieur van de kloosterkerk vóór de Franse Revolutie, gravure van François Denis Née naar Jean Baptiste Lallemand (1749-1817), Musée des Beaux Arts, Dijon

Vanaf het koorgestoelte konden de gebeden van de monniken de overledenen van twee kanten bereiken.

Op beide graven liggen de beelden die de overledenen voorstellen op de dekplaat van de graven. Filips ligt alleen en zijn zoon Jan zonder Vrees samen met zijn echtgenote vredig naast elkaar. Dat werd al lang op deze manier gedaan. Nieuw is echter de architectonische vormgeving. Op de vier zijkanten hebben de beeldhouwers een ruimtelijke architectuur gecreëerd die het idee oproept van een rondom de tombe doorlopende kloostergang.

Graftombe van Filips de Stoute (1342-1404), Jean de Marville, Claus Sluter en Claes de Werve, onderbouw en grafplaat: zwart marmer van Dinant en albast van Vizille: 2,43 x 3,60 x 2,54 m, in 1827 overgebracht vanuit de Chartreuse de Champmol naar het voormalig paleis van de Hertogen van Bourgondië, nu het Musée des Beaux Arts, Dijon

In eeuwige aanbidding richt Filips de Stoute zich tot God. Engelen houden zijn kroon vast.

Het gelaat van de hertog is goed te herkennen van de portretten die van de hertog bekend zijn.

Graftombe van Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren, ca. 1462, onderbouw en grafplaat: zwart marmer van Dinant en albast van Salins: 2,46 x 3,76 x 2,62 m; in 1827 overgebracht vanuit de Chartreuse de Champmol naar het voormalig paleis van de Hertogen van Bourgondië, nu het Musée des Beaux Arts, Dijon

Ook Jan zonder Vrees en Margaretha van Beieren zijn goed te herkennen van bewaard gebleven portretten van het echtpaar.


In 1381 had Filips de Stoute zijn hofbeeldhouwer Jean de Marville (?-1389) opdracht gegeven voor het vervaardigen van zijn graftombe. Blijkbaar had de hertog hem daarnaast nog voor dringender zaken nodig, want bij de dood van zijn beeldhouwer was alleen nog maar een deel van de architectuur van het graf van de hertog gereed. Na het overlijden van Jean de Marville in 1389 wordt Claus Sluter hofbeeldhouwer en krijgt de leiding over het gehele beeldhouwprogramma in de Chartreuse. In de literatuur gaat men ervan uit dat het grootste deel van het ontwerp en de afwerking voor de tombe van Filips van de hand van Sluter is. In de catalogus bij de tentoonstelling over Johan Maelwael worden heel wat argumenten aangevoerd die het aannemelijk maken dat Sluter ingrijpende wijzigingen in het oorspronkelijk ontwerp van Jean de Marville heeft aangebracht en dat het idee van een ruimtelijke kloostergang waarin de pleurants zich vrij kunnen bewegen, helemaal op de artistieke inbreng van Sluter is terug te voeren. Het staat echter vast dat toen Filips in 1404 overleed zijn praalgraf nog niet af was. De belangrijkste assistent van Claus Sluter was zijn neef en Haarlemse stadsgenoot Claes de Werve (1380-1439). Na de dood van Sluter (1405) zou hij het grafmonument voltooien. Het is over het algemeen onduidelijk welk deel van het figuratieve beeldhouwwerk van de graftombe van de hand is van Sluter en welk deel door De Werve is vervaardigd. De beschildering werd wederom door Johan Maelwael verzorgd.

In de ‘kloostergang’ trekken de treurende kartuizers in hun zware witte mantels en pijen in een schitterende dramatische rouwstoet rond de laatste rustplaats van de overledene. De ene monnik gaat langzaam voort en een andere staat een moment stil in droeve overpeinzing. De eeuwig rondtrekkende monniken stralen een gevoel van grote treurnis uit. Zij hebben geen contact met elkaar. Iedere monnik verwerkt zijn emotionele betrokkenheid bij de dood van de overledenen op zijn eigen individuele wijze. Veel van deze zogenoemde ‘pleurants’ (de huilende en rouwende monniken) hebben het hoofd onder de kap verborgen. Ondanks het feit dat we hun gezicht niet zien spreekt de hele houding van groot verdriet. Vooral in de voorstellingen van de pleurants komt op de graftomben het expressionisme van Claus Sluter krachtig tot uiting.

























De monnik houdt een linnen zak in de rechterhand. We kunnen goed zien wat de functie van die zak is. De monnik draagt er zijn gebedenboek in. De contouren van dat boek en de metalen sluiting zijn goed onder de stof te volgen.






Herfsttij der Middeleeuwen

Wellicht dat het u al is opgevallen dat het onderwerp van de kunst uit het Kartuizer klooster van Champmol naadloos aansluit bij het onderwerp en de conclusie van Herfsttij der Middeleeuwen.

Toen de Nederlandse cultuurhistoricus Johan Huizinga (1872-1945) in 1919 zijn befaamde studie publiceerde, schreef hij in de inleiding dat hij het boek aanvankelijk De eeuw van de Bourgondiërs had willen noemen. Hij wilde schrijven over alle aspecten van het tijdperk waarin een groot deel van de Nederlanden deel uitmaakte van het Bourgondische rijk. Uit de samensmelting van de Nederlanden met Bourgondië ontsproot een cultuur die uniek is geweest in de late Middeleeuwen. In het boek wordt duidelijk dat de schrijver de 15de eeuw niet beschouwt als een soort van vroege renaissance, zoals zijn eigentijdse vakgenoten, maar als de laatste periode van de Middeleeuwen, de middeleeuwse beschaving in haar laatste levensgetij.

In de drie artikelen heb ik onder andere over Claus Sluter geschreven dat zijn werk de nieuwe tijd aankondigt. Zo schreef ik: “Sluter als voorloper van de beeldhouwkunst van de Renaissance, van Donatello en Michelangelo!” Daarnaast heb ik ook vaak geschreven over de symboliek van de kunstwerken. In alle beschreven gevallen is die heel representatief voor de Middeleeuwen. Zo zullen we bijvoorbeeld de symboliek van die leeuwen onder het kruis van diezelfde Claus Sluter in de Renaissance tevergeefs zoeken!

Het is kenmerkend voor een overgangsperiode dat veel dingen nog typisch zijn voor de oude tijd en dat er zaken zijn die vooruitwijzen naar de nieuwe tijd. Maar die enkele voorlopers, kondigen nog geen nieuwe tijd aan. Dat concludeert Huizinga dan ook in zijn slotzin: “De enkelen die in het Frankrijk der vijftiende eeuw humanistische vormen aannemen, luiden nog geen renaissance in. Want hun stemming, hun oriëntering is nog middeleeuws. De renaissance komt eerst wanneer de levenstoon verandert, wanneer het getij van dodelijke levensverzaking kentert, en er een bolle frisse wind gaat blazen; wanneer het blijde besef rijpt, dat men al de heerlijkheid der oude mensheid, waaraan men zich al zolang gespiegeld had, zal kunnen terugwinnen.” Met “de heerlijkheid der oude mensheid” bedoelt Huizinga de klassieke beschaving waaraan men zich tijdens de Renaissance spiegelt. Wanneer men dat “kan terugwinnen” én “wanneer de levenstoon verandert, wanneer het getij van dodelijke levensverzaking kentert”, wanneer het memento mori (gedenk te sterven) van de Middeleeuwen plaatsmaakt voor het memento vivere (gedenk te leven) van de Renaissance zal de nieuwe tijd aanbreken. Het ‘gedenk te leven’ zagen we in ieder geval op geen enkele manier in de kunst die wij in de afgelopen drie artikelen zijn tegengekomen. Het hele klooster met zijn monniken en al zijn kunst was gericht op het leven na de dood: memento mori!


Reis naar Bourgondië

Nu ik de drie artikelen over Bourgondië nog eens overdenk, voel ik er sterk voor om nog eens een reis naar Bourgondië te begeleiden. Dat gevoel werd mede ingegeven door reacties die ik vooral via e-mail ontving van lezers die mij, naar aanleiding van de artikelen over Bourgondië enthousiast herinnerden aan reizen uit het verleden die zij met mij daar naar toe hebben gemaakt. Maar het staat mij tegen om zo’n reis te gaan plannen en alles met betrekking tot hotels, vervoer, overnachtingen en zo te regelen. Wanneer u voor zo’n reis voelt en niet terugdeinst om zelf een en ander te organiseren en een groepje samen te stellen ben ik van ganser harte bereid om die reis inhoudelijk te begeleiden. Voor informatie over condities, reisduur, data en te bezoeken plaatsen kunt u mij altijd bellen: 06 14182180. Alles kan in overleg. Wanneer u interesse heeft kan ik ter oriëntatie een dagprogramma toesturen van reizen die ik eerder naar Bourgondië heb gemaakt. Maar ook dat programma kan in overleg worden ingekort of uitgebreid.

Het minimum aantal deelnemers maakt mij niet uit. Ik denk aan een maximum van tien personen. Bij een klein groepje kunnen we overwegen met eigen vervoer te gaan. Ik rijd niet zelf, maar kan dan in de auto alvast enige toelichting geven op de te bezoeken bezienswaardigheden.


Gebruikte Literatuur

- Jan Deschamps, De Vita Christi van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands, 1977

- Cantecleer Kunst-Reisgidsen, Bourgondië, kastelen, kloosters en kathedralen in het hart van Frankrijk, de Bilt, 1985

- Emmanuel Starcky, collectie catalogus Le Musée des Beaux Arts, Dijon, uit de serie: Musées et monuments de France, Parijs, 1992

- Tentoonstellingscatalogus, Gebed in schoonheid, Schatten van privé-devotie in Europa, 1300-1500, Rijksmuseum 1994

- Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen, 1997

- Tentoonstellingscatalogus, Johan Maelwael, Nijmegen – Parijs – Dijon, Kunst rond 1400, Rijksmuseum 2017








282 weergaven
bottom of page